Literatuur

Kindermeisjes in Omsk – herinneringen aan de naoorlogse jaren in de USSR, verzameld door Ljoedmila Oelitskaja - 1

(Eerste publicatie: 10-11-2013)

Stalingrad, 1945

Stalingrad, 1945

Anna Levina vertelt: “Toen ik klein was, verhuisden we uit de grote en heel mooie stad Leningrad  naar Siberië, naar de stad Omsk”.

Zo begint een van de vele kleine hoofdstukjes met herinneringen aan de naoorlogse jaren in de Sovjetunie, verzameld door schrijfster Ljoedmila Oelitskaja. Ze zijn uitgebracht onder de titel Detstvo 45-53: a zavtra budet sjtsjastje (Kinderjaren 45-53: en morgen zal er geluk zijn).

Ljoedmila Oelitskaja

Ljoedmila Oelitskaja

Anna Levina vertelt hoe haar ouders, beiden met een drukke baan, in Omsk op zoek moeten naar een kindermeisje voor haar en haar broertje. Maar wie wil de zorg op zich nemen voor twee vreemde kinderen? Alleen vrouwen die in een uitzichtloze situatie zijn beland, bijvoorbeeld omdat ze geen papieren hebben. Daarvan zijn er in de naoorlogse jaren in Siberië talloze: gevlucht uit de kolchoz, Tataren, Oekraïense Benderovtsy, Duitsers en oudjes die geen kant meer op kunnen. Anna’s vader is forensisch arts, werkt dus “bijna bij de politie” en kan via zijn connecties de vertrapten en verdrevenen aan een paspoort helpen. Aan kandidaten voor de post van kindermeisje in zijn gezin is dan ook geen gebrek.

Meestal, zo herinnert Anne zich, had het gelukkige kindermeisje na anderhalve maand niet alleen het gedroomde paspoort, maar na enkele bezoeken aan de officiersclub van Omsk ook een echtgenoot. En dan moest er een nieuw kindermeisje worden gevonden. 

Zo is daar de Tataarse Ljoetsija, zus van Revo, opgegroeid – u leidde dat al af uit beide voornamen – in een gezin waar men de Leninistische beginselen was toegedaan. Wat geen garantie bleek tegen verbanning naar Siberië. Loetsija is gek op Anna’s vader: een jood met het gezicht van een zuivere Tataar. Maar haar familie stuurt een Tataarse bruidegom op haar af en dat betekent: exit Loetsija.

Na Loetsija kwam Noesja, door Anna’s moeder gevonden op de markt, waar ze aardappelen stond te verkopen. De kleine Anna is gek op Noesja. “Ze rook naar brood, melk en rust”. Anna’s vader is het zat om voor paspoortafdeling te spelen, maar strijkt voor Noesja nog één keer met de hand over het hart. Dan, op een morgen, deelt de radio mee dat Stalin is gestorven. Noesja wordt hysterisch en keert na drie dagen terug naar haar dorp.

Dan komt de Oekraïense Marija Stepanovna uit Bender. Anna’s vader vindt haar ergens in een dorp waar hij als forensisch arts een moord moet onderzoeken. Marija Stepanovna is de vrouw van een veroordeelde Benderov-bandiet en maakt zich bij iedereen erg geliefd. Wanneer echter blijkt dat zij wel een glaasje lust en ook de kleine Anna af en toe trakteert, is het exit Marija Stepanovna.

Dan komt nog de Duitse Gotlibovna (“Die zag eruit of ze honderd was.”), die weer wordt opgevolgd door een zekere Kornilovna, die “boven iedereen uitstak als een brandtoren”. Op een avond spreekt Anna’s kleine broertje plots de eerste volzin van zijn leven uit: “Sla je vool je halses – sâje lelen” (Щас дам в молду – будешь знать!”). Het is duidelijk wie de kleine dat zinnetje heeft geleerd en het is exit Kornilovna.

“Daarna keerden we terug naar Leningrad, kindermeisjes namen we niet meer aan, op mijn broer werd voortaan gepast door oma, mama’s mama.”

Zou Ljoedmila Oelitskaja, die zo vloeiend ingewikkelde familiegeschiedenissen kan neerzetten, bij de herinneringen van Anna Levina niet gedacht hebben: Over dat gezin moest ik maar eens een boek schrijven? 

Meer over de door Oelitskaja verzamelde herinneringen aan de naoorlogse Sovjet-jaren in mijn volgende stukje.

Hier deel 2.

Sint-Petersburg voor gevorderden: literaire herinneringen van Jevgeni Belodoebrovski.

(Eerste publicatie: 17-5-2013)

Kunt u zich de eerste buitenlander nog herinneren die u ooit zag? Ik vermoed van niet. Voor veel Russen die in de oorlog geboren zijn, of niet al te lang daarna, ligt dat anders. Hun ‘eerste buitenlander’ was een gebeurtenis.

Literair historicus Jevgeni Belodoebrovski (1941) zag zijn eerste buitenlanders – het waren er meteen een heleboel – in 1956 in Leningrad: een orkest van Engelse zeelieden dat naast de Bronzen Ruiter het Engelse volkslied speelde. Het was een teken des tijds. Stalin was dood, de betrekkingen met het Westen ontdooiden.

Sergej Belodoebrovki

Belodoebrovski beschijft de gebeurtenis in zijn Сага о пальто (Sage over een jas), een bescheiden boekje met literair getinte herinneringen aan het Leningrad van vooral de jaren zestig. Belodoebrovski groeide op in een kommoenalka in een groot huis aan de Mojka, vlak bij de Nevski Prospek, dat ooit aan de familie Nobel toebehoorde. Het is een stukje stad waar elke steen literatuur ademt. Bijna terloops meldt Belodoebrovski hoe hij tijdens een voorleesavond op school op de eerste rij Michail Zosjtsjenko ziet zitten. 

Belodoebrovski hangt zijn Sage over een jas op aan de dertien jassen die hij door de jaren heen droeg. Dat doet wat geforceerd aan en riekt naar Toon-Hermans-nostalgie, net als het wat archäische taalgebruik. (Dit laatste schrijf met ik met enig voorbehoud, Russisch is niet mijn moedertaal, echte dragers van het Russisch vinden het misschien juist prachtig.) Het wordt pas leuk wanneer Belodoebrovski vertelt waar hij zoal kwam in die jassen. Hoe hij bijvoorbeeld in maart 1967 in de rij stond voor een gedichtenbundel van Achmatova, die – een subtiel detail – “gewoon vanachter de toonbank werd verkocht”. De rij strekte zich uit van Dom Knigi tot aan de Tsjebokskarski Pereoelok. Wat ik niet wist – of was vergeten: in datzelfde Dom Knigi zat achterin een antiquariaat.

Saga o palto is niet bestemd voor de beginner, het is een boeiend boekje voor wie Sint-Petersburg al goed kent, voor wie de plekken voor zich ziet waar Belodoebrovski komt, met hem meeloopt over de brod (het ‘flaneergedeelte’ van de Nevski Prospekt) en achter hem aan café Saigon binnenstapt.

Aan het legendarische Saigon (op de hoek van de Nevski en de Vladimirski Prospekt, gesloten in 1989) wijdt Belodoebrovski vijftig pagina’s, ongeveer een derde van zijn boek. Saigon – niet de officiële naam – wordt wel gezien als een verzamelplek van dissidenten, maar dat is volgens Belodoebrovski onzin. De vaste bezoekers waren hooguit onaangepast en ‘intern geëmigreerd’. Ze leefden zo veel mogelijk in een eigen wereldje, waar een zeldzame utgave van Nabokov of een uitnodiging voor een stiekem thuisconcert oneindig veel belangrijker was dan het zoveelste partijcongres.

Café Saigon

Café Saigon

Belodoebrovski herinnert zich ook nog “de tweede keer” dat hij buitenlanders zag. Het waren zwarte leden van het Amerikaanse operagezelschap dat in Leningrad Porgy and Bess kwam opvoeren. (Laat ik over hen nou net recent een stukje hebben geschreven.) Maar was dat werkelijk de tweede keer? Hij plaatst die ontmoeting, aarzelend, in 1959, maar dat moet 1955 zijn, dus vóór de Engelse zeelieden die Belodoebrovski’s geheugen op de eerste plaats heeft gezet. (Het jaartal - 1956 - van het zeeliedenbezoek, klopt. Dat bezoek maakte veel indruk in de stad en wordt vaker in memoires genoemd.) 

Zanger Moses LaMarr Porgy Bess Leningrad

Schrijfster Elena Katishonok: "Er komt een moment dat je ophoudt bang te zijn".

(Eerste publicatie: 3-9-2012)

Elena Katishonok Russische literatuur

Opeens was daar een mailtje uit Boston. Schrijfster Elena Katishonok had mijn stukjes op dit weblog over haar boeken gelezen, ze zou binnenkort in Amsterdam zijn en nodigde me uit voor een kopje koffie. Dat werd bier met bitterballen in het VOC-café in de Schreierstoren.

Katishinok emigreerde in 1991 uit Letland naar de Verenigde Staten. Aanvankelijk bleven haar schrijfactiviteiten beperkt tot gedichten, pas veel later begon ze aan haar roman Er leefden eens een oude man en een oude vrouw. Ze had een kort verhaal in haar hoofd, maar dat liep gelukkig helemaal uit de hand. Het resultaat: twee prachtboeken over Riga in de twintigste eeuw, en dan vooral over de Russischtalige inwoners van de stad. (Mijn stukjes daarover staan hier en hier, over Elena’s derde roman schreef ik hier.)

De stap van poëzie naar proza was groot. “Ik wist gewoon niet hoe ik proza moest schrijven”, vertelt Elena. “Het is moeilijker dan poëzie. Bij een gedicht word je meegevoerd door het ritme. En ik had ook zó veel gelezen. Dat verlamde me. Ik was bang dat ik alleen maar rotzooi zou kunnen schrijven. Maar er komt een moment dat je ophoudt bang te zijn.”

Pas toen de kinderen het huis uit waren, kreeg het proza de ruimte. Het moest iets worden over een kommoenalka en hoe die woonvorm mensen beschadigt. “Ik had geen kant-en-klaar verhaal in mijn hoofd. Wanneer ik ga schrijven, weet ik niet precies wat er gaat komen of hoe het eindigt. Het mocht in elk geval niet alleen míjn stem worden.” Het werd uiteindelijk geen boek over een kommoenalka, maar een familiekroniek in twee delen met inderdaad vele stemmen. Waren er prototypen? “Ja en nee. Ik kan niet zeggen dat mijn personages in het echt precies zo waren. Ik wilde méér vertellen. Maar het komt wel uit mijn stad Riga, uit mijn wijk, uit mijn milieu”.     

In mijn stukje over het tweede deel van de familiekroniek (Tegen de wijzers van de klok in) schreef ik over een van de personages: “Op de laatste pagina’s werd mijn vermoeden bewaarheid: Lelka is Elena Katishonok. Of laat ik het voorzichtiger zeggen: Elena heeft Irina goed gekend”.  Ik ben blij dat ik met die tweede zin toen nog een slag om de arm heb gehouden, want ik zat er helemaal naast. Er komt in beide delen geen enkel familielid van Elena voor, laat staan dat zij zichzelf zou hebben opgevoerd.

Mijn lichte gêne over mijn onjuiste veronderstelling probeer ik te maskeren door nog maar een bitterbal te nemen. Dat blijkt helemaal niet nodig, Elena is zeer ingenomen met mijn verkeerde conclusie: “Dat betekent dat het personage en het boek zijn gelukt”.

Van Er leefden eens … is in Rusland inmiddels een vierde druk verschenen. Zijn er ook vertalingen in de maak? Katishonok: “In Duitsland is een voorlopig contract gesloten. Daar wordt nu gezocht naar vertalers, ook buiten Duitsland. Daar wilden ze twee jaar de tijd voor krijgen. Dat vond ik te veel. We zijn het eens geworden over tien maanden.”   

(Ik kwam nog een gefilmd interview met Elena Katishonok tegen van november vorig jaar. Ik krijg het niet op dit blog geplaatst, u komt er via deze link. De interviewster is bepaald geen Adriaan van Dis, maar nou ja.) 

Majestueuze familiekroniek van Elena Katishonok - Rostov, Riga, de oorlog, de communisten - deel 1.

(Eerste publicatie: 3-3-2011)

In 2006 verschijnt in Amerika Zhili-byli starik so staroechoi (Er leefden eens een oude man en een oude vrouw) van de in Boston woonachtige Elena Katishonok. Het duurt even voor het boek Rusland bereikt. In een minieme oplage verschijnt het in Sint-Petersburg en in 2009 belandt Zhili-byli… onverwacht op de short-list van de Russische Bookerprize. Dat leidt tot meer uitgeversactiviteiten en samen met het vervolg (Tegen de wijzers van de klok in) verscheen het inmiddels ook bij uitgeverij Vremya in Moskou.

Tot een bestseller heeft dat nog niet geleid, wat ik vreemd vind, want het is een prachtig boek. Zijn de Russen geschiedenismoe? Ligt Letland, waar Zhili-byli… zich grotendeels afspeelt, tegenwoordig te ver weg?

Katishonok beschrijft het wel en wee van een familie van Oud-Gelovigen, vanaf het begin van de twintigste eeuw tot midden jaren vijftig. Vier generaties komen voorbij, zelfs een vijfde, in de herinneringen van de twee hoofdpersonen, de oude man en de oude vrouw. Rond de revolutie van 1917 ontvluchten zij – dan nog jong - het onrustige Rostov en belanden in het Letse Riga. De rust en welstand die zij daar verwerven (de oude man is een veelgevraagd meubelmaker) is maar tijdelijk, de molensteen van de geschiedenis maalt onverbiddelijk.

“Tijdens de oorlog was het de gewoonte om het leven in tweeën te delen: het front en de achterhoede thuis. Maar er was nog een derde deel – de bezetting. En het gebeurde dat de familie van de oude man verspreid raakte en uit elk van die drie ketels haar portie kreeg." De Sovjet-macht maakt het leven er na de oorlog ook niet eenvoudiger op.

Katishonok stipt de rampen van de vorige eeuw bijna terloops aan en schakelt dan snel over op het kleine leven van de familie. Dat levert onvergetelijke beelden op. De marktkoopman die gebroken uit het concentratiekamp terugkeert. De dove zus van de oude vrouw die haar ganzen (‘privé-bezit’) moet afstaan. Of de visvrouw die al jaren bij de oude vrouw aan de deur komt. Onder de communisten moet dat in het geniep, want opeens is haar handeltje ‘speculatie’ geworden. De oude vrouw en de visvrouw begrijpen de waanzin van het Sovjet-bewind, maar maken er geen woorden aan vuil. Zwijgend vertegenwoordigen zij een grotere kracht; die van het individu.

Tegen het einde van het boek worden de oude man en de oude vrouw bijna weggeduwd door een nieuwe hoofdpersoon: achterkleindochter Lelka. Haar ‘opkomst’ verzacht – ook voor de lezer! – het onvermijdelijke afscheid van de oudste generatie. Katishonok neemt voor dat afscheid gelukkig ruim de tijd. De laatste dagen van de oude man in het ziekenhuis vormen een hoogtepunt van een toch al prachtig boek. Hij kijkt naar de trouwring aan de rechterhand van zijn vrouw. “En hij dacht nog eens hoe moeilijk het zou zijn om die eraf te halen, en over hoe híj die ring aan haar vinger had gedaan, en hoe zíj die eraf zou moeten halen.”

Nog een klein detail: wie slaan ook weer een kruis met drie vingers en geen twee, de Oud-Gelovigen of de Orthodoxen? De Orthodoxen! Dankzij de oude vrouw vergeet ik dat nooit meer. Brommend moppert ze over die Orthodoxen: “Maakt hun niks uit - een kruis slaan of zout in de soep doen”. (“Им что лоб перекрестить, что щи посолить”.)

Over het vervolg van de familiekroniek leest u hier meer.

Update: Inmiddels ontmoette ik Elena Katishonok in Amsterdam. Een verslagje daarvan vindt u hier