Indrukwekkend epos van Viktor Remizov over de Stalin Magistral – de gedoemde Goelagspoorlijn tussen de Ob en de Jenisej.

——————

———————-

Al jaren hoop ik ooit nog eens aan de oever te staan van de Jenisej, en daar het geluid te horen van het ijs dat na vele wintermaanden statig en onstuitbaar in beweging is gekomen. Dat verlangen werd stevig aangewakkerd bij lezing van Вечная мерзлота / Vetsjnaja merzlota, het ruim 800 pagina’s tellende boek van Viktor Remizov, dat dit jaar kans maakt op meerdere literaire prijzen. (De ‘klinische’ vertaling van de titel luidt Permafrost. Mocht het boek ooit in het Nederlands verschijnen, dan zou ik voor iets anders kiezen.)

Dat aangewakkerde verlangen naar het kruiende Jenisej-ijs is een onverwacht effect dat niet echt aansluit bij het voornaamste thema van Remizovs boek: de gewelddadige overheid ten tijde van Stalin tegenover het kleine individu, het mensonterende gesol met bannelingen en gevangenen bij de aanleg van de Stalin Magistral, de spoorlijn die, grofweg ter hoogte van de Poolcirkel, de benedenloop van de Ob met die van de Jenisej moest verbinden. Het was een van de omvangrijke bouwprojecten onder Stalin waarbij op grote schaal gebruik werd gemaakt van dwangarbeid. Twee weken na de dood van de dictator, in maart 1953, werd het project al stilgelegd en korte tijd later werden grote delen van de krakkemikkige, in zes jaar tijd neergezette infrastructuur ontmanteld. De prijs, los van miljarden roebels: een geheel of grotendeels verwoest leven van zo’n 80.000 dwangarbeiders.   

Remizovs Permafrost (ik houd die titel toch maar even aan) staat in mijn – met excuus voor de wat modieuze formulering – topdrie van literaire boeken over de Goelag-archipel. De andere twee zijn Berichten uit Kolyma van Varlam Sjalamov en Крутой маршрут (Journey into the Whirlwind) van Jevgenija Ginzboerg. Het verschil met deze twee boeken is aanzienlijk. Waar Sjalamov en Ginzboerg hun eigen ellende in de Goelag beschrijven en daarbij een bescheiden ‘draaicirkel’ hebben, gunt buitenstaander Remizov de lezer een veel bredere blik op een van de meest duistere kanten van de Sovjetgeschiedenis. De brede achtergrond waartegen de verschillende verhaallijnen zich afspelen, is  indrukwekkend en huiveringwekkend tegelijk.

In maart 1947 werd, zonder al te veel studie of planning vooraf, in een onmetelijk en nagenoeg onbewoond gebied van moeras en tajga, begonnen met de aanleg van de spoorlijn. Langs het 1.450 kilometer lange traject verrezen om de zoveel kilometer kampen. Er werd tegelijkertijd op verschillende plekken gewerkt, wat het overzicht niet ten goede kwam. Zo is nooit helemaal duidelijk geworden hoeveel kilometers aan rails er nu uiteindelijk zijn gelegd. Remizovs Permafrost speelt zich voornamelijk af rond Jermakovo, een vlekje aan de Jenisej dat gebombardeerd werd tot  hoofdkwartier van het oostelijke deel van de lijn, het zogeheten Bouwproject-503 (Стройка-503).

De aanvoer van voedsel, materiaal (van spijkers tot locomotieven) en mensen (onder wie Wolga-Duitse, Tsjetsjeense en veel Baltische bannelingen) loopt via de Jenisej. Dat leidt tot koortsachtige activiteiten in de maanden dat de rivier ijsvrij is. De jonge sleepbootkapitein Belov, die heilig in Stalin gelooft, voelt zich daarbij een radertje in een machtige machine. Of er in het ruim van de sleepschepen nu bouwmaterialen of gevangenen worden vervoerd, het maakt hem niet uit. Een tweede hoofdpersoon is de Moskouse geoloog Gortsjakov, die een straf uitzit van 25 jaar en zich dankzij een baantje als ziekenverzorger staande weet te houden. Tal van andere personen bevolken de roman, her en der langs de uitgestrekte route, aan deze en gene zijde van het prikkeldraad.

————————-

Belov is lange tijd een gevierd man. Hij beproeft met succes een nieuwe duwmethode (in plaats van slepen), waardoor het volume van het vracht- en gevangenenvervoer over de Jenisej flink kan worden opgevoerd. Hij krijgt de opdracht om de bevaarbaarheid van een zijriviertje te beproeven en ook dat levert succes op – en Belov een onderscheiding. De bemanning van zijn sleepboot is een etnisch gevarieerd gezelschap met Russen, een Est, twee Litouwers en een Duitse kokkin. Zelf krijgt de kapitein een verhouding (en twee kinderen) met een Française, die in de oorlog via Letland als bannelinge bij de spoorlijn is beland. Met veel geluk heeft ze haar papieren kunnen veranderen, waardoor ze als Letse te boek staat. Voortdurend voelen de kwetsbare mensjes daar in de Siberische tajga het dreigende noodlot in de lucht hangen; de angst voor criminelen in de kampbarak (die jouw leven kunnen verspelen bij het kaarten), voor kou en honger, voor een nieuwe veroordeling, of, als je nog vrij rondloopt (één op de dertig arbeiders had een gewoon dienstverband) voor een arrestatie -  al duurt het bij Belov nog vrij lang voordat ook hij beseft dat zijn hoofd op het hakblok ligt. Gortsjakov heeft alle hoop op vrijlating opgegeven. Hij laat zijn vorige leven niet meer toe in zijn gedachten en beantwoordt de spaarzame brieven van zijn  vrouw niet meer. Die neemt uiteindelijk een wanhopig besluit en gaat, met haar twee zoontjes, naar hem op zoek. Ondertussen denk je als lezer: jongens, kom op, nog even volhouden, over een half jaartje is Stalin dood!

Er is het een ander aan te merken op Permafrost. De plot doet af en toe ‘bedacht’ aan en ontmoetingen tussen diverse personages zijn soms wel erg toevallig. De gesprekken tussen hen zijn vaak opvallend openhartig; handig om persoonlijke geschiedenissen door het verhaal te weven, maar je wist rond 1950 toch echt wel dat een onvoorzichtig woord tegen een min of meer onbekende tot je ondergang kon leiden. De gesprekken maken wel duidelijk dat bijna iedereen, op de kantoren en op de ‘werkvloer’, heel goed begreep dat die hele spoorlijn een onzinnig project was.                 

Gedenkteken in Nadym, aan het westelijk deel van de spoorlijn (Bouwwerk 501).

Remizov roert morele vraagstukken aan. Hoe komt een mens met zichzelf in het reine, wanneer hij beseft dat hij de foute god heeft aanbeden, wanneer hij weet dat hij, door angst bevangen, kameraden heeft verraden? Hoe – aan de andere kant van het spectrum – rechtvaardigt de beul het geweld waarmee hij ‘vijanden van het volk’ aan het praten heeft gekregen? Het is wat geforceerd, het zijn niet de boeiendste passages. Veel indrukwekkender zijn de beschrijvingen van de natuur en het leven op en langs de ongenaakbare Jenisej, die de mens, zomer of winter, tot nederigheid dwingt. Daarbij lijkt de titel Permafrost niet zozeer een verwijzing naar die natuur. De beul die na de dood van Stalin zijn eigen werk goedpraat, voorspelt dat met het vieren van de teugels uiteindelijk de USSR uiteen zal vallen. De Sovjetunie bleek inderdaad geen permanent verschijnsel. Dieper liggende krachten lijken dat wel te zijn. De dooi onder Chroesjtsjov, de perestrojka onder Gorbatsjov en ook de implosie van de Sovjetunie hebben geen einde gemaakt aan de macht van de instanties in uniform – de permafrost van Rusland. Het individu weet zich nog altijd bedreigd door willekeur.  

Viktor Remizov

Verrassend was het om in het boek Efrosinija Kersnovskaja als personage op te zien duiken, zij het onder een andere naam: Frosja Sosnovskaja. Zij vertelt aan geoloog Gortsjakov over haar lange ‘loopbaan’ als kampgevangene en ik dacht: jou ben ik eerder tegengekomen. Dat klopte. Kersnovskaja schreef het boek Wat is een mens waard, waar ik een aantal jaren geleden een stukje aan wijdde. Ook Belov en Gortsjakov zijn (deels) gebaseerd op echte personen. Voor de Nederlandse lezer is het aardig, dan wel wrang, om te lezen dat de twee boten waarop kapitein Belov dienst doet ooit in Nederland van stapel liepen. Nederlandse schepen in Siberië, dat kwam in die tijd vaker voor. Het schip waarmee Lidija Ginzboerg als gevangene naar Magadan werd vervoerd, werd in 1920 in Vlissingen gebouwd en kreeg daar de naam de Brielle.    

-----------

In Utrecht zag in de jaren negentig een jonge bezoeker uit Moskou bij mij in de boekenkast de Kolyma-verhalen van Sjalamov staan. “Dat was moeilijk om te lezen”, zei hij. Heel even dacht ik: maar Russisch is toch je moedertaal? Toen drong het tot me door dat hij het thema en de geschetste taferelen bedoelde. Iets dergelijks gebeurde er met Permafrost van Remizov. Mijn oude docente uit Voronezj, die bij nieuwe Russische literatuur gelijk met mij op leest, had het na driekwart weggelegd. Ze vond het te zwaar. “Is hij in leven gebleven? Hebben ze elkaar teruggevonden?”, vroeg ze nog wel, toen ik het boek uit had.

-------------

Over een vorig boek van Remizov, ook indrukwekkend, schreef ik eerder een stukje.

Russische recensies over Permafrost zijn er volop, hier vindt u er vijf bij elkaar. En hier een interview met de schrijver. En tenslotte foto’s en een verslag van een expeditie in 2020 naar het gebied van de spoorlijn.

————————-

Krim, Donbass? Doping, Black Lives Matter? Wat zeg je dan als Russische Olympiër in Tokio?

———————-

Olympisch Stadion. (Foto: Arne Müseler / www.arne-mueseler.com)

———————

Je bent een topsporter uit Rusland en je bent uitgezonden naar de Olympische Spelen in Tokio. Je probeert je voor te bereiden op de marathon of zit met je roeimaten nog na te genieten van die geweldige finale van de vier-zonder, komt er zo’n vervelende buitenlandse journalist op je af met vragen over de Krim, Black Lives Matter, #MeToo, doping of de Russische vlag die overal zo nadrukkelijk ontbreekt. Wat moet je dan?

Dat heeft het Russisch Olympisch Comité aan de sporters uitgelegd, in de vorm van waarschuwingen en instructies. Verzoeken om interviews kunnen een “provocerend karakter” hebben en Olympiërs in een onaangename situatie brengen. De simpelste uitweg bij een politiek thema is, aldus het ROC, te reageren met: Geen commentaar. Toch krijgen de sporters een paar handzame antwoorden aangereikt.

Gaat het over Black Lives Matter, zeg dan tegen de journalist dat iedereen zelf zijn houding tegenover die beweging moet bepalen. “Maar de Spelen mogen in elk geval geen platform worden voor bepaalde acties of gebaren.” De Krim? Donbass? “Sport moet buiten de politiek blijven.” Dopingschandalen? Daar heeft de Russische sporter volgens de instructies niks over te melden, want hij of zij is daar nooit bij betrokken geweest, en wat de anti-Russische sancties betreft, daar moeten degenen die ze hebben ingevoerd maar commentaar op geven. Ongewenste intimiteiten? “Daar heb ik nooit wat van gemerkt in mijn carrière, maar ik weet dat dit probleem in veel landen bestaat.”           

De krant Vedomosti, die een kopie van de instructies inzag, sprak met parlementslid en olympisch schaatskampioene Svetlana Zjoerova, die de richtlijnen voor de olympische ploeg relativeert. Volgens haar worden de sporters niet van hogerhand gecontroleerd en heeft iedereen recht op een eigen mening. Volgens haar zijn zulke handleidingen ongebruikelijk in Rusland, maar zijn ze alom gangbaar in het Westen. Bovendien, aldus Zjoerova, ging het er ten tijde van de Sovjetunie wel strenger aan toe.

Dat klopt. Wie toen naar het buitenland mocht, doorliep eerst een vrij stevige procedure om elementen van twijfelachtig ideologisch allooi binnen de poort te houden. Wie door de poort naar buiten mocht, kreeg heldere instructies mee. En na afloop werd er dan uitgebreid verslag gedaan over het gedrag van de leden van de delegatie. Boeiend is in dat opzicht het rapport dat de Sovjet-ambassade in Oostenrijk naar Moskou stuurde na afloop van de Olympische Winterspelen in Innsbruck in 1964. (Het volledige rapport is hier te lezen.)

Volgens de ambassade hadden Westerse veiligheidsdiensten en emigrantenorganisaties getracht om de Olympische Spelen te gebruiken voor ondermijnende activiteiten tegen de socialistische landen. Door anti-sovjetliteratuur te verspreiden was getracht sporters aan te zetten tot landverraad en emigratie. Er waren ook bijbels uitgedeeld en de katholieke kerk had zich zeer actief getoond. En er was geprobeerd om sporters uit de socialistische landen de levenswijze van de “zogenaamde vrije wereld” op te dringen door aan te sturen op bezoeken aan “bedenkelijke etablissementen”.

“Opgemerkt moet worden dat de Sovjet-sportdelegatie zich waardig heeft gedragen en zich niet heeft laten provoceren. Provocateurs kregen lik op stuk bij hun pogingen om individuele Sovjet-sporters te verleiden tot ‘openhartige’ gesprekken”, zo meldt het rapport tevreden. Helemaal ongeschonden kwam het socialistische kamp niet uit te strijd. Ondermijnende activiteiten van Hongaarse, Tsjechoslowaakse, Poolse en zionistische organisaties hadden ertoe geleid dat zeven Hongaarse en vijf Tsjechoslowaakse toeristen en één sporter uit Oost-Duitsland niet haar huis waren teruggekeerd, aldus de ambassade. *)

——————————-

Het lijkt me als sporter best handig om een beetje voorbereid te zijn op lastige vragen. Het is een vorm van mediatraining waar je een hoop gedoe mee kan voorkomen. Elke voetballer in onze eredivisie die na een wedstrijd de hemel in wordt geprezen, weet dat hij in zijn reactie ‘het team’ moet noemen. Ik ga wel extra aandachtig de interviews met Russische sporters in Tokio volgen. Eens kijken of de instructies van het Russisch Olympisch Comité worden opgevolgd. Mijn favoriete antwoord zal zijn (omdat het zo nadrukkelijk riekt naar die late Sovjet-tijd, toen ik bijna dagelijks de Pravda en Izvestija doorploegde): “Daar heb ik nooit wat van gemerkt in mijn carrière, maar ik weet dat dit probleem in veel landen bestaat.”    


*) Die ene sporter was rodelaarster Ute Gähler, die vier jaar later als Ute Scheiffele voor West-Duitsland deelnam aan de Spelen van Grenoble.

Musk, Hawking, Gagarin en Pink Floyd op een kosmisch monument in de Russische provincie.

————————

————————-

Alweer aardig wat jaren geleden, in 2009, schreef ik over het stadje Borovsk, waar de schilder  Vladimir Ovtsjinnikov tal van huizen had opgefleurd met de meest uiteenlopende muurschilderingen. Sommige ervan oogden wat onbeholpen, maar het resultaat (het geheel was hier duidelijk meer dan de som der delen) mocht er zijn. En ik uitte de vrees dat de schilderingen vanwege het ongunstige klimaat in Rusland geen lang leven beschoren zouden zijn. Dat had ik mis. De schilderingen (fresco’s worden ze in Russische artikelen ook wel genoemd, maar dat klinkt wel erg enthousiast) zijn nog steeds te bewonderen en de verzameling werd zelfs uitgebreid.

Niet alles bleef bewaard. Zo kwam Ovtsjinnikov, die met zijn schilderingen het historisch bewustzijn van zijn stadsgenoten hoopt te versterken, met het plan om een monument of kapel op te richten voor lokale slachtoffers van de Stalinterreur. Toen de gemeente daar niet aan wilde meewerken, bracht de schilder achttien portretten (voor meer was geen plaats, vertelde hij aan de lokale krant) van geëxecuteerde stadsgenoten aan op een schutting niet ver van zijn huis. Die bleken een paar weken later overgeschilderd. “In opdracht van de gemeente”, vermoedt Ovtsjinnikov. Een vergelijkbaar monument elders in de stad werd al na één dag bewerkt door vandalen met verfspuitbussen. (Meer over beide schilderingen hier.) Er zijn ook luchtigere thema’s in Ovtsjinnikovs werk. Hij schilderde bijvoorbeeld een mooie Mercedes op een  garagedeur, op verzoek van de eigenaar – de eigenaar van de garage wel te verstaan, die van een Mercedes slechts kon dromen.

Vladimir Ovtsjinnikov bij de schutting met Stalin-slachtoffers

————————-

Op een van de oudere muurschilderingen prijkt Konstantin Tsiolkovski, de raketgeleerde die een aantal jaren in Borovsk woonde. Hem komen we ook tegen op een recenter werk, getiteld de Kosmische ark, dat gewijd is aan kosmische filosofie, wetenschap en de ruimte. Een precies adres heeft de ark niet. Ovtsjinnikov gebruikte er een betonnen cilinder voor die ooit dienst deed als zinkput voor bedrijfsafval. Om er te komen moet je de voetgangersbrug over het riviertje de Protva over en dan even doorlopen in de richting van het Instituut voor Dierenfysiologie, -biochemie en -voeding. Ovtsjinnikov kreeg hulp van vrijwilligers die de boel in de grondverf zetten, waarna hij zelf in patrijspoorten de ‘opvarenden’ afbeeldde. Dat werd een wat eclectisch, internationaal gezelschap van aanvankelijk vijftien personen: Vladimir Goerov, Jeff Bezos, Joeri Gagarin, Sergej Koroljov, Ary Sternfeld, Stanislaw Lem, Nikolaj Fjodorov, Elon Musk, Stephen Hawking, Aleksandr Tsjizjevski, Nikolaj Rerich, Neil (op de ark geschreven als Nill) Armstrong, Vladimir Komarov, Tsiolkovski dus en – niet in een patrijspoort – Le Petit Prince. (De aanwezigheid van die laatste kan ik niet verklaren, omdat ik in ‘Le Petit Prince’ vanwege verregaande saaiheid nooit verder ben gekomen dan bladzijde vier. Men wendde zich eventueel, ook voor de overige namen, tot Wikipedia.)     

Koroljov

Rerich

Er was plaats voor nog een paar passagiers en Ovtsjinnikov vroeg op Facebook om suggesties. Dat leverde nog op: Gaj Severin, Valentina Teresjkova, Johannes Kepler en Nikola Tesla. Daarnaast kregen ook Alija Prokofjeva en Pink Floyd nog een plekje op de cilinder, die laatste twee, net als Le Petit Prince, zonder eigen patrijspoort. Achter de hoofden van de vier muzikanten zien we een detail van de hoes van hun succesvolste elpee Dark Side of the Moon. “In 1988 nam de bemanning van de Sojoez TM-5 het album Dark Side of the Moon mee naar ruimtestation Mir. Tijdens minuten van ontspanning luisterde de bemanning er met veel genoegen naar”, verklaart Ovtsjinnikov zijn keuze. Dat de afbeelding van Pink Floyd gebaseerd is op de poster die in de vroege jaren tachtig aan de muur van mijn studentenkamer hing hoeft niemand te verbazen, want in deze kosmische wereld hangt alles met alles samen.

Richard Wright (links) kijkt op mijn poster de verkeerde kant uit.

———————

De schilder kreeg op Facebook nog wel een stekelig commentaar: waarom was Sergej Koroljov op de ark afgebeeld als Goelag-gevangene? “Is dat het belangrijkste in zijn biografie??” Ovtsjinnikov antwoordde: “Het is het belangrijkste in de biografie van ons land.”

En er pleitte nog iemand voor de ruimtehondjes Belka en Strelka. Sympathiek, maar die hebben de ark vooralsnog niet gehaald.

Borovsk ligt niet zo gek ver van Moskou, maar de kans dat ik daar nog eens een kijkje ga nemen is niet zo groot; ik ben in de ban van heel iets anders, dankzij het boek Вечная мерзлота van Viktor Remizov. (De gebruikelijke vertaling van вечная мерзлота is permafrost, maar ik zou hier kiezen voor Eeuwige vorst.) Een wijds verhaal over – in de woorden van Ovtsjinnikov - “het belangrijkste in de biografie van ons land”, in dit geval over de aanleg (door gevangenen) van een door Stalin gewenste spoorlijn in een van de onherbergzaamste streken van Siberië. Ik ben nog geen honderd pagina’s ver (van de ruim achthonderd), maar de beschrijvingen van de natuur, en dan vooral van de machtige Jenisej, hielden mij al meerdere keren aan het boek gekleefd. Dáár wil ik naartoe – maar of dat er nog van zal komen…?   

Russisch cultuur-historisch monument: de jaren van dooi (1953-1968) geïnventariseerd. Vreugde, verwarring en valse hoop in resoluties, brieven en memoires.

————————

Internationaal Jeugdfestival, Moskou 1957

————————-

In mei 1963 worden op een landelijk congres voor jonge schrijvers de volgende woorden gesproken. Petje af als u weet of kunt raden wie hier aan het woord is:  

“Ik begrijp u niet, Jevgeni Jevtoesjenko… U bent, zeggen ze, een getalenteerde schrijver, dichter. Maar  u hebt in het buitenland iets gepubliceerd over ons land en onze mensen waardoor ik me voor u ben gaan schamen. Heeft het gevoel van trots en patriottisme, zonder welke ik me geen poëtische inspiratie kan indenken, u in de steek gelaten, zodra u de grens van het Vaderland was gepasseerd? Zonder die gevoelens wordt een mens toch armer van geest, verliest hij zichzelf en vermindert hij de waarde van zijn werk? […] In zijn droevig stemmende Autobiografie staat Jevgeni Jevtoesjenko zich erop voor dat hij nooit iets van elektrotechniek heeft bestudeerd en niets weet van elektriciteit. Alsof dat iets is om trots op te zijn! Sinds wanneer wordt onwetendheid af en toe verheven tot deugd?”

De woorden zijn van Joeri Gagarin. De geliefde astronaut is ingeschakeld om een steentje bij te dragen aan de kritiek op Jevgeni Jevtoesjenko, de jonge, ambitieuze dichter die steeds meer onder vuur komt te liggen, in dit geval wegens zijn in het West-Duitse Stern en het Franse L’Express gepubliceerde Autobiografie. Vele jaren later, in zijn memoires, noemt Jevtoesjenko die critici van weleer ‘erfgenamen van Stalin’.

Het citaat van Gagarin en Jevtoesjenko’s latere reactie zijn te vinden in het bijna 1200 pagina’s tellende boek Оттепель. События. Март 1953 - август 1968 (Dooi. Gebeurtenissen. Maart 1953 – Augustus 1968). Het is een inventarisatie van de hand van cultuurhistoricus Sergej Tsjoeprinin, een belangwekkend overzicht van de vijftien jaar na de dood van Stalin, waarin de Russen (de niet-Russische gebieden van de USSR blijven vrijwel volledig buiten beschouwing) moesten bijkomen van terreur, angst en ontwrichting en op zoek moesten naar een nieuw evenwicht en een nieuw perspectief.

Bijzetting van Stalin

Het procedé dat Tsjoeprinin hanteert is eenvoudig. Vanaf de dood van Stalin in maart 1953 tot aan de inval van de troepen van het Warschau Pact in Tsjechoslowakije in augustus 1968, zet hij de voornaamste gebeurtenissen op vooral cultureel gebied op een rij, keurig in chronologische volgorde. Daarbij citeert hij uit officiële bronnen (partijresoluties, artikelen en lezersbrieven in kranten) en daarnaast uit dagboeken, memoires en samizdat. Deze niet-officiële bronnen leveren commentaar op wat van hogerhand wordt gepubliceerd. Zo wordt een gepolijst verslag uit de officiële pers van een ontmoeting van partijleider Chroesjtjov met leden van de ‘creatieve intelligentsia’ gevolgd door de heel wat minder gepolijste (en indertijd uiteraard niet publiceerbare) impressies van andere aanwezigen bij diezelfde ontmoeting. Ook bijeenkomsten van de Schrijversbond – en dat zijn er nogal wat in die jaren – waarop een schrijver vanwege een iets te liberaal uitgevallen boek de les wordt gelezen en geacht wordt nederig beterschap te beloven, worden op dezelfde manier van meerdere kanten belicht. Bittere verwijten tussen de verschillende kampen vliegen heen en weer. Uit een brief van de schrijver Veniamin Kaverin aan Konstantin Fedin, hoofd van de Schijversbond (25 januari 1968):

“Jouw voormalige vrienden hebben zich meer dan eens afgevraagd wat jou heeft aangezet tot je gedrag bij die gebeurtenissen in onze literatuur die nooit vergeten zullen worden, die sommigen hebben gehard, en van anderen gehoorzame functionarissen hebben gemaakt, ver verwijderd van de echte kunst.
Wie herinnert zich bijvoorbeeld niet de zinloze en tragische geschiedenis, die ons land veel kwaad heeft gedaan, met de roman van Pasternak? Jouw aandeel in die geschiedenis ging zo ver, dat je gedwongen was om te doen alsof je niet wist van de dood van de dichter, die gedurende 23 jaar jouw vriend was en naast je woonde. Was het uit jouw raam misschien niet te zien hoe een duizendkoppige menigte hem vergezelde, toen ze hem op gestrekte armen langs jouw huis droegen?”

Moskou 1958

In de weken en maanden na de dood van Stalin gebeurt er plots van alles. De ‘zaak tegen de artsen’ (die werd gezien als opmaat voor een nieuwe terreurgolf) wordt stopgezet. Er wordt een verbod uitgevaardigd op het martelen van gevangenen. Het verbod op huwelijken met buitenlanders wordt opgeheven. De tentoonstelling Geschenken voor Stalin, die sinds 1949 alle zalen van het Moskouse Poesjkinmuseum vulde, wordt beëindigd. Michail Zosjtsjenko mag weer lid worden van de Schrijversbond. Het ministerie van Cultuur besluit om “meer grammofoonplaten te produceren die erg populair zijn onder de bevolking”.  En inderdaad: waar de oplage van platen met Westerse dansmuziek in het eerste kwartaal van 1953 27.000 bedraagt, is dat in het vierde kwartaal al gestegen tot 327.000. Op 1 mei 1953 staan op de voorpagina van de Literatoernaja Gazeta liefdesgedichten van onder anderen Nikolaj Gribatsjov en Jevtoesjenko. Lev Kopelev, de latere dissident, herinnert zich:

“Toen ze in tijdschriften en kranten gedichten gingen publiceren over de liefde, de natuur, de dood, gedichten vrij van ideologie, van gemoraliseer, werd dat feit op zich door ons al gezien als teken van geestelijke vernieuwing.”

Niet alleen hoop, ook wanhoop en verwarring komen op. Enkele maanden nadat ‘hoofdbeul’ Lavrenti Berija is gearresteerd en – op 23 december 1953 ­– geëxecuteerd, schrijft regisseur Aleksandr Dovzjenko in zijn dagboek:

“Hoe heeft het kunnen gebeuren dat zich op de hoogste etage van het gebouw van onze nieuwe wereld zich zulke amorele, ontoelaatbare smeerlapperij heeft kunnen nestelen? Wat stellen wij dan nog voor? Wie zijn wij? Waarom is dit mogelijk geweest? Wat moeten we doen? Moeten we ons schamen, verontwaardigd zijn, minachten? Sarcastisch onze hoofden schudden? Enz., enz? De rechterhand van een groot mens was gedurende bijna twintig jaar de hand van een miezerige schoft, sadist en ploert. Dat is een tragedie! Dat is wat zich genesteld heeft achter de hoge, van frisse lucht doorlatende muren. Duizenden agenten-klaplopers, verspreid neergezet langs de straten, die twintig jaar lang waar nodig en niet nodig  een verrader van het vaderland en de partij bewaakten… Wat is dat? En aan wie moeten wij nu trouw beloven?” (2 februari 1954)

Eerder al, op 14 juni 1953, noteerde historicus Sergej Dmitrijev: “Alles zwijgt. Alles wacht. Zo is het nu ook in het maatschappelijk leven. Alles is stil en is in afwachting van veranderingen, ontladingen, nieuws. De krater rookt, maar is stil. En iedereen wacht, wacht, hoopt. Het is een vreemd, kwellend verwachten.”

De illusies blijken vals. Een echte uitbarsting van vrijheden blijft uit. De oude structuren blijken taai, de politieke en maatschappelijke krachten die alles te verliezen hebben bij vergaande hervormingen geven hun posities niet op en vechten terug. Het is beklemmend om te zien hoe in de Schrijversbond de oude garde jonge honden als Jevtoesjenko, Vasili Aksjonov en Bella Achmadoelina met verbale draaien om de oren hun plaats wijst. Die strijd tussen oud en nieuw, nauwgezet gedocumenteerd door Tsjoeprinin, verhardt, wanneer onbuigbare karakters als Aleksandr Solzjenitsyn, Varlam Sjalamov, Joseph Brodsky en regisseur Andrej Tarkovski ten tonele verschijnen. De oude culturele garde gaat een verbond aan met de politieke machthebbers, die met censuur en rechtszaken de duimschroeven aandraaien. Op het snijpunt van die confrontatie wordt de weg van schrijftafel naar publicatie een moeizaam en vaak hard gevecht, met de traditionele literaire tijdschriften als epicentrum. Menig schrijver houdt het officiële pad voor gezien en kiest  voor samizdat of publiceren in het buitenland – wat weer leidt tot hardere repressie van hogerhand. Die neerwaartse spiraal (waarbij schrijvers een niet altijd harmonieus verbond aangaan met niet-literaire dissidenten) mondt uit in het proces tegen Joeli Daniël en Andrej Sinjavski, die in 1968 jaren kamp aan de broek krijgen omdat werk van hen zonder toestemming is verschenen in het buitenland. Dat proces wordt, samen met de tanks van het Warschau Pact in Praag, gezien als het einde van de dooi – en daar ook eindigt het boek van Tsjoeprinin.

Proces tegen Daniel en Sinjavski

————————

De parallellen met het huidige Rusland liggen er duimendik bovenop en dat maakt het omvangrijke werk van Tsjoeprinin extra boeiend en beklemmend. De repressie van nu is niet iets van vandaag of gisteren, de voorvechters voor meer vrijheid vonden ook een halve eeuw geleden al geharde kaders tegenover zich. (De parallellen met nog langer geleden zijn ook ruim voorradig, maar daar gaat Tsjoeprinins inventarisatie niet over.) En net als een halve eeuw geleden spelen die kaders, met hun wortels in de KGB en andere machtsstructuren, in op de angst voor instabiliteit, met als makkelijk dreigbeeld de vijanden van Rusland die rondom aan de grenzen klaarstaan om bij het minste teken van zwakte het land bij de strot te grijpen. Je zou willen dat de staat zijn overmacht aan middelen op een wat constructievere manier inzette, maar ze blijft putten uit een en dezelfde bron – die van geweld. Vijftig jaar geleden verdween je als al te mondige burger in een psychiatrische inrichting, tegenwoordig word je vergiftigd.

Tussen de grote lijnen door zijn het bij Tsjoeprinin vaak kleinere gebeurtenissen die het tijdsbeeld neerzetten. Sartre die in Moskou arriveert, Sjoeksjin die zijn eerste verhaal gepubliceerd krijgt, dichter-zanger  Okoedzjava die van een podium wordt weggehoond, balletdanseres Plisetskaja die in een brief aan Chroesjtjov belooft dat ze zich voortaan netjes zal gedragen (“Vaak heb ik me tijdens ontvangsten ontactisch en uitdagend gedragen, terwijl ik vooral sprak met buitenlanders.”), in de hoop weer mee te mogen op een tournee van het Bolsjoj door de VS … Bijna aandoenlijk is de korte schets van duizenden literatuurliefhebbers die in oktober 1953 dagen in de rij staan om zich op een schimmige binnenplaats in te kunnen inschrijven voor de verzamelde werken van Viktor Hugo. Terwijl verspreid door de jaren kerken worden opgeblazen en kloosters gesloten, documenteert Tsjoeprinin ook de opkomende beweging die juist pleit voor het behoud van dergelijke monumenten.

———————

Lavrenti Berija wordt na zijn executie zo veel mogelijk onzichtbaar gemaakt. Zijn beeltenissen verdwijnen (“Het portret van Berija dat in een stadion in Vladimir tussen dat van andere leiders hing, werd gewoon tijdens een voetbalwedstrijd weggehaald, voor de ogen van honderden verbaasde supporters.”) en wie geabonneerd is op de Grote Sovjet Encyclopedie krijgt zes foto’s toegestuurd voor bij een artikel over de Beringstraat, ter vervanging van een verhaal over Berija. De bijgevoegde instructie luidt: “Met een schaar of een scheermes dienen de aangeduide pagina’s losgesneden te worden, met overlaten van een strook waaraan de nieuwe pagina’s worden geplakt.” Het Oost-Europa Instituut in Amsterdam, waar ik in de jaren tachtig uren doorbracht, was abonnee en ontving die instructie ook. Die werd niet opgevolgd, maar wel bewaard – in de encyclopedie.   

Interview met Sergej Tsjoeprinin in de Novaja Gazeta (Russisch).

Spartak Leningrad – Sicherheitsdienst – Stuttgarter Kickers – Chelmsford City: de duistere voetballoopbaan van Pavel Makarov (1919-1963).

————————

Makarov: tweede rij, vierde van links

Olympique Nîmes

——————-

Hoeveel voetballers zijn er geweest die voor de Tweede Wereldoorlog speelden bij clubs uit de USSR en meteen na de oorlog voor clubs uit het Westen? Zeer, zeer weinig; ik ken er in elk geval maar één: Pavel Kapitonovitsj Makarov, in de voetbal-annalen ook vermeld onder minstens één andere naam: Paul Makar.

Middenvelder Pavel Makarov (1919-1963) kwam uit voor onder meer Dinamo Rostov, Dinamo Charkov en Spartak Leningrad, waarna zijn carrière een bijzondere wending nam. Vanaf 1946 belandde hij onder meer bij Karlsruher FC Phönix, Stuttgarter Kickers, Olympique Nîmes en Chelmsford City FC. Wie dat jaartal 1946 ziet en de namen van de eerste buitenlandse clubs van Makarov, begrijpt meteen: hier is iets niet pluis.

Dat is zachtjes uitgedrukt. Veel is in nevelen gehuld, maar duidelijk is dat Pavel Makarov meeging met de Duitse troepen toen die werden verdreven uit de Sovjetunie, en zo zijn vaderland voorgoed verliet. Hij had daar alle reden toe. Makarov maakte deel uit van een eenheid van de Sicherheitsdienst, die in de provincie Leningrad flink had huisgehouden onder de plaatselijke bevolking. Wat precies zijn rol daarbij is geweest, weet ik niet, maar tijdens een proces in 1966 tegen een ander Russisch lid van die bewuste SD-eenheid, noemt een getuige Makarov als een van de figuren die bij de Duitsers “bijzonder aanzien genoten”.

Wanneer Sovjet-troepen in 1944 het stadje Petsjory, vlak bij de grens met Estland, bevrijden, begint meteen de jacht op verraders. In een foto-atelier wordt een foto gevonden van een groep SD’ers. Slechts twee van hen zijn Duitsers. De foto vormt in de jaren erna een belangrijke leidraad bij de speurtocht. Alle namen worden achterhaald, op de lijst staat bij elk een korte toevoeging: “veroordeeld, woont in Leningrad”, “overleden”, “ter dood veroordeeld”, “in de VS”, “in België”. Makarov staat onder nummer 15. Bij hem is toegevoegd: “in Engeland”. De drie rode letters bij zijn naam staan voor: wordt gezocht. De lijst zoals die hier is afgebeeld, is waarschijnlijk uit 1948 of 1949. In die jaren voetbalde  Makarov in Engeland voor Chelmsford City FC.  

De middenvelder verslijt heel wat clubs en verhuist daarbij meerdere keren over landsgrenzen heen. Hij speelt in Duitsland *), Frankrijk, Engeland en zelfs Canada. Het kan niet anders; Makarov moet zich opgejaagd hebben gevoeld, of het in elk geval verstandig hebben geacht niet al te lang op één plaats te verblijven. Zijn laatste pleisterplaats is het Franse Union Sportive de Viesly, waar hij onder de naam Paul Makar aan het eind van de jaren vijftig niet alleen speler is, maar ook hoofdtrainer.

Hoe Makarov na de oorlog aan repatriëring (en vermoedelijk de doodstraf) is ontsnapt, is me niet duidelijk. Is er in latere jaren een uitleveringsverzoek gedaan? Wat wisten de clubs van zijn besmette verleden? Welk verhaal vertelde hij daarover? En hoe verliep zijn persoonlijke leven? Er moeten genoeg sporen zijn nagelaten om daar antwoorden op te vinden, genoeg voor een veel uitgebreider artikel, misschien zelfs voor een boek of anders een documentaire. Daar ga ik niet aan beginnen, maar wie zich geroepen voelt, kan zich melden voor het (weinige) materiaal dat ik heb gevonden.     

 ——————-

*) Voordat Makarovs Westerse voetballoopbaan echt van de grond komt, speelt hij in Oostenrijk voor een zogeheten Displayed Persons Manschaft, genaamd Ukraine (!) Salzburg. In Duitsland speelt hij ook even voor Berkut Ulm en Ukraine Ulm, waarvan de status me niet duidelijk is.

Eenheid na chaos - Stalins monumentale voetafdruk: de wolkenkrabbers van Moskou.

————————

Ministerie van Buitenlandse Zaken

—————————-

Eind december 1952 schrijven decorontwerper Michail Aroetsjan en zangeres Tamara Bedzjanian een brief aan Lavrenti Berija. Het echtpaar, behorend tot de culturele elite, woont in Zarjad’e, een wijk op een steenworp afstand van het Kremlin, waar gebouwd wordt aan een van de acht wolkenkrabbers die Moskou een nieuw, modern aangezicht moeten geven. Berija, lid van het politburo en tegenwoordig vooral bekend om zijn rol in de bloedige zuiveringen onder Stalin, heeft het enorme project in zijn portefeuille. De wolkenkrabbers komen niet op lege plekken te staan en daar is bij de eerste plannen en besluiten nauwelijks rekening mee gehouden. Alleen al uit Zarjad’e, overigens een verlopen wijk waar de woonomstandigheden voor de meeste bewoners verre van ideaal zijn, dienen een kleine 10.000 mensen te vertrekken. Voor het merendeel worden zij geherhuisvest in een van de wijken die aan de randen van de uitdijende hoofdstad haastig uit de grond moeten worden gestampt. Voor het echtpaar Aroetsjan-Bedzjanian is dat een schrikbeeld. Ze moeten voor hun werk vaak ’s avonds in het centrum zijn, de nieuwe wijken zijn slecht bereikbaar en hebben nog nauwelijks voorzieningen. In een deel van de wolkenkrabbers in het centrum komen appartementen. Kunnen zij, zo vragen ze aan Berija, er daar niet eentje van toegewezen krijgen?

Op 13 januari 1947, terwijl Rusland zijn oorlogswonden likt, veel op de bon is en rijen voor brood nog dagelijkse praktijk zijn, vaardigt de ministerraad een decreet uit: in vijf jaar tijd gaan er acht wolkenkrabbers gebouwd worden. Wanneer in de loop van de zomer de plannen verder worden uitgewerkt, slaat veel hoge functionarissen de schik om het hart. De bouw van de wolkenkrabbers wordt op het bordje gelegd van zes instellingen: de USDS (de organisatie die was opgericht voor de tijdelijk – en later definitief - stilgelegde bouw van het Paleis der Sovjets) en vijf ministeries die geen enkele ervaring hebben met dit soort projecten. De acht imposante gebouwen, waarvan er uiteindelijk zeven worden voltooid, moeten het zelfvertrouwen uitdragen van de jonge Sovjet-staat, die onder leiding van Stalin als grootmacht uit de Tweede Wereldoorlog is gekomen.

Kotelnitsjeski oever (Foto: Alx0yago)

Dergelijke symboliek is aan de plots betrokken ministeries, waaronder dat van Binnenlandse Zaken, de Spoorwegen en de Luchtvaartindustrie, niet besteed. Zij zien zich geconfronteerd met banalere zaken. Zo moeten zij zorgen voor onderdak voor de 23.000 arbeiders die speciaal voor de bouw toestemming krijgen om met hun gezin Moskou binnen te komen. Er moeten in de regio fabrieken worden gebouwd (Binnenlandse Zaken krijgt de productie van gewapend beton toegewezen) en een infrastructuur aangelegd voor het vervoer van werknemers en bouwmateriaal. Moskou groeit met de wolkenkrabbers niet alleen in de hoogte, maar ook in de breedte.     

In maart 1948 wordt met de bouw van de eerste vier wolkenkrabbers begonnen, de overige komen twee jaar later uit de startblokken. Hoewel er bij de ontwerpen uiteindelijk elf architecten betrokken zijn, vormen de zeven voltooide hoge gebouwen een stedelijk ensemble dat een zekere eenheid uitstraalt. Die eenheid is tijdens de bouw ver te zoeken: de USDS en de ministeries zijn, mede door een gebrekkige coördinatie, elkaars concurrenten bij de jacht op materiaal en arbeidskrachten. Te midden van deze bureaucratische chaos staat het project op de Leninheuvels, gebouwd door de USDS, bovenaan in de pikorde: daar werken in 1950 maar liefst 14.000 bouwvakkers aan een nieuw gebouw van de universiteit, tegenover minder dan duizend bij elk van de andere wolkenkrabbers. Op de Leninheuvels worden gevangenen ingezet, net als bij de wolkenkrabber aan de Kotelnitsjki oever, waar Binnenlandse Zaken alles moet regelen. De dwangarbeid is er niet alleen voor de hoge torens zelf. Zo dient de USDS een verzoek in bij Berija voor de levering van 4.900 gevangenen die aan de randen van de stad moeten gaan werken aan de onderkomens voor de bouwvakkers.

Universiteit. (Foto: Pavel K)

Universiteit in aanbouw

Dwangarbeid werd in die jaren bij veel meer projecten gebruikt. In 1949 waren er in de provincie Moskou ruim 31.000 gevangenen werkzaam. Op de Leninheuvels vormden drie kampen met hekken, bewakers en wachttorens een schril contrast met de verheven symboliek van het nieuwe gebouw. Op de 23ste verdieping was een vierde ‘kamp’ voor een paar honderd mannen en vrouwen, die verbleven in de kamers van het onvoltooide gebouw. Er kon daar gegeten worden in een kantine, maar wie zich wilde wassen, moest helemaal naar beneden.

De ministeries die de bouw van de wolkenkrabbers voor hun rekening hadden genomen, kregen geen zeggenschap over de verdeling van de appartementen. Daarvoor werd in 1952 een speciale organisatie opgetuigd. Vermindering van de woningnood was nooit een primair doel van de  wolkenkrabbers en met maar twee ervan volledig bestemd voor particuliere bewoning, zorgden zij  slechts voor een zeer minieme verlichting. Het waren vooral vooraanstaande wetenschappers, artiesten en leidinggevenden in de industrie die tot de gelukkigen behoorden. (Het verzoek van het echtpaar Aroetsjan-Bedzjanian werd niet gehonoreerd.) In een maatschappij die op weg zou moeten zijn naar een standenvrij communisme, werden de privileges voor de elite door de wolkenkrabbers plots wel heel erg zichtbaar. Voor de bewoners van Zarjad’e zal alles extra bitter zijn geweest, omdat juist de wolkenkrabber op ‘hun’ plek nooit werd voltooid. (Daar verrees later wel het monstrueuze, inmiddels alweer afgebroken hotel Rossija.)

Het zal de nieuwe bewoners worst zijn geweest, maar de verf was nog maar nauwelijks droog of de wolkenkrabbers werden van hogerhand zwaar bekritiseerd en belachelijk gemaakt. Partijleider Chroesjtsjov, de opvolger van Stalin, verketterde de ‘ouderwetse’ en ‘ondoelmatige’ manier van bouwen. Architecten zagen zichzelf te veel als creatieve kunstenaars en hadden met hun nadruk op monumentalisme, inclusief allerlei onnodige versierselen, hun plicht tegenover het volk verzaakt. De kritiek was de opmaat voor een enorm bouwprogramma, enkele jaren later in gang gezet, met indrukwekkende resultaten. Dankzij een nieuwe vorm van geïndustrialiseerd ‘prefab-bouwen’ werden door heel het land in betrekkelijk korte tijd honderdduizenden flatgebouwtjes neergezet, in de volksmond al snel chroesjtsjovki geheten.

De zeven wolkenkrabbers, ingehaald door de moderne tijd, bleven rustig staan waar ze stonden en lachen nu het laatst. Zij vormen een niet meer weg te denken onderdeel van het panorama van Moskou, terwijl de chroesjtsjovki hun langste tijd hebben gehad; zij worden her en der afgebroken of, om weer een tijdje mee te kunnen, stevig gerenoveerd.

———————

Helder en boeiend: Katherine Zubovich: Moscow monumental.  Soviet skyscrapers and urban life in Stalin’s capital. Princeton University Press, 2021.         

Trilogie van schrijfster Dina Roebina: het had wel een paar onsjes minder gemogen.

————————-

———————-

Een nazaat van een Franse officier, een rijk gevulde kluis in een Zwitserse bank, de rommelmarkt van Gdansk, een gewelddadige overname van een uitgeverij in de jaren negentig, Hamas en El Fatah, een moeder die met haar laatste adem haar zoon vertelt dat ze eigenlijk een andere naam heeft, de zoon die een kind verwerkt bij de zus van zijn geliefde (die, buiten zijn medeweten, dat kind opvoedt), een  muzieklerares (eigenlijk een historica bijna gepromoveerd op de Russische veldtocht van Napoleon), in 1954 vrijgelaten uit de Goelag en blijven hangen in de provincie, een liefdeskoppel dat elkaar 25 jaar kwijt is en elkaar weer terugvindt voor het oog van een verbaasde buurman die dacht nog wel een kansje bij haar te maken, een jongeman (die van dat kind bij de zus van zijn geliefde) die een paar maanden rondtrekt met een jonge zigeunerin die hem de fijne kneepjes van het liefdesspel bijbrengt, waarna hij, ervaren en wel, weer terugkeert bij zijn geliefde, die (niet vanwege zijn gevoos met die zigeunerin, dat vond ze geloof ik niet zo erg) een zelfmoordpoging doet, daarna gered wordt door een zigeuner (als ik het me goed herinner de jeugdvriend van die geliefde), waarna ze opgekalefaterd wordt door een arts die haar zou kunnen zeggen waar ze haar geliefde kan terugvinden maar die dat niet doet (want zo had hij dat hij beloofd aan die geliefde). En af en toe komt er een wit paard voorbij, er wordt ook nog iemand vermoord, en aan het einde… maar dat verklap ik niet.

Welkom op de 1.394 pagina’s, uitgesmeerd over drie delen, van Dina Roebina’s De legertros van Napoleon.

Ik maakte voor het eerst kennis met de schrijfster Roebina (klemtoon op de eerste lettergreep) in 2011 in Amsterdam, waar ze tijdens een avond voorlas uit eigen werk, voor een zaal met vooral Russische dames. Ze wond die dames, en mij, moeiteloos om haar vinger en ik besloot toen maar eens iets van haar te gaan lezen. Dat werd het prachtige Aan de zonnige kant van de straat uit 2005. Met zijn levendige beschrijvingen van het bonte, naoorlogse Tasjkent en een meeslepende familiegeschiedenis werd dat boek voor mij een mooie literaire ontdekking. En al las ik later nog iets van haar dat me erg tegenviel, Roebina bleef voor mij een naam. Recent kwam ik een recensie tegen waarin gewag werd gemaakt van een nieuwe trilogie vol kleurrijke types, de geschiedenis van twee families en een voortslepende liefdesverhaal: De legertros van Napoleon. Met Roebina’s boek over Tasjkent in gedachten, besloot ik: die drie delen gaan we lezen.

Dina Roebina (foto: R. Fernández, CC BY-SA 4.0)

Spijt heb ik daar niet van, maar Roebina doet wel een stevig beroep op de welwillendheid van de lezer. Het had wel een paar onsjes minder gemogen. Ja, Roebina is een begenadigd schrijfster. In fraaie pagina’s zet ze een Russisch dorp neer, roept ze het Leningrad op van de jaren tachtig en negentig en geeft ze je het gevoel dat je daar zelf gisteren nog rondliep. Aan de hand van de lotgevallen van een verbannen vrouw vat ze in drie alinea’s de ellendige twintigste eeuw samen op een manier die je bij de keel grijpt. Het zijn hetzelfde soort elementen die Aan de zonnige kant van de straat zo lezenswaard maken. Maar 1.394 pagina’s… Dan is er wel wat meer nodig dan pagina’s met mooie schetsen vol sprankelende taal. Dan is er een structuur nodig in de vorm van een plot. En daar gaat het mis. Er is wel een plot, maar dat schiet werkelijk alle kanten op, zowel in ruimte als in tijd, en hangt van onwaarschijnlijke toevalligheden aan elkaar. Ik moest tijdens het lezen af en toe denken aan – bien etonnés de se trouver ensemble – Charles Dickens, mijn eerste literaire liefde. Ook bij hem buitelen persoonsverwisselingen, onverwachte erfenissen en hopeloze dan wel plots opbloeiende liefdes over en door elkaar heen. Waarom dat bij Dickens niet irriteert en bij Roebina wel, is lastig te zeggen. Omdat Dickens bij de 19de eeuw hoort en Roebina bij het heden? Omdat Roebina verhaalt over een tijd die je (deels) zelf heb meegemaakt, waardoor verzinsels lastiger te accepteren zijn? Wanneer ze in drie pagina’s een markt in Leningrad beschrijft, of een studentenflat in diezelfde stad aan de Bolsjaja Monetnaja, dan ben ik als lezer op min of meer bekend terrein – dan hang je aan Roebina’s lippen. Wanneer het twee pagina’s later gaat over een ontvreemde sleutel van een Zwitserse kluis met een schat nagelaten door een Franse officier uit het leger van Napoleon (voor de talloze terzijdes in het plot heb ik hier geen ruimte), haak ik af.

Er wordt verschillend geoordeeld over De legertros van Napoleon. In mijn bedenkingen over dat rare plot sta ik bepaald niet alleen. En net als ik zijn er lezers die zich ergerden aan de eerste paar honderd pagina’s, aan de hoofdrol daarin voor een zekere Izjoem (buurman van een van de hoofdpersonen), die in deel twee en drie nog maar weinig voorkomt – al speelt hij wel een cruciale rol bij de ontknoping. Ik heb het sterke vermoeden dat Roebina erg tevreden was over deze creatie, met zijn kleurrijke taalgebruik, en hem daarom ruim baan heeft gegeven. En dat ze de  onevenwichtige opbouw van de drie delen die daar het gevolg van is, voor lief heeft genomen.

Ook kan het zijn dat ze deze Izjoem, net als de vele niet altijd terzake doende uitweidingen, bewust gebruikt heeft om lengte te maken. Het heeft alles bij elkaar drie delen opgeleverd en het lijkt me dat vooral haar uitgeverij, die de boeken met tussenpozen heeft uitgebracht, daar erg tevreden mee is – maar misschien ben ik nu erg achterdochtig en onaardig. Wie wil genieten van mooie taal en af en toe wil wegdromen (ach, Leningrad!, ach, mooi Russisch dorp!, ach, mooi stationnetje uit de jaren vijftig!) kan met De legertros van Napoleon zijn hart ophalen. Wie daarnaast ook nog een gedegen verhaal leest, kan beter passen.