Via 'Ivan Denisevitsj' belandde ik bij Het huis van Matrjona, een kleine parel uit het oeuvre van Solzjenitsyn.

————————

———————-

In de serie ‘Boeken die ik beslist nog een keer moet lezen’ was het de beurt aan: Een dag uit het leven van Ivan Denisevitsj, de novelle waarmee Aleksandr Solzjenitsyn in 1962 voor een sensatie zorgde. Voor het eerst werd er in de officiële Sovjet-literatuur geschreven over de Stalinkampen, en niet zomaar in een voetnoot of een terzijde, nee, meteen in de vorm van een compleet verhaal.

Eerder kwam in deze serie aan bod de novelle Sofja Petrovna van Lidija Tsjoekovskaja. Ik schreef er een stukje over, want ik was er flink van onder de indruk. Helaas, dat gold niet voor Een dag uit het leven van… Het was een boek waar de Sovjet-lezer om zat te springen, het was een mijlpaal, en had Solzjenitsyn verder niks meer geschreven, dan nog zou hij een ereplaats hebben ingenomen in de Russische literatuurgeschiedenis. Maar we zijn bijna zestig jaar verder en er is al zo veel meer geschreven over de Goelag. Wanneer je bijvoorbeeld de verhalen van Varlam Sjalamov hebt gelezen, die aankomen als een mokerslag, dan doet Een dag uit het leven van… bijna vlak en kleurloos aan. *)

Uiteraard is het niet zo dat de literaire waarde van een boek bepaald wordt door de verschrikkingen die erin worden beschreven: hoe erger die verschrikkingen, hoe beter het boek. Wat mij in de weg zat, is de begrijpelijke neiging van Solzjenitsyn om zijn lezers voor te lichten. Natuurlijk wilde en moest iedereen weten wat zich al die jaren had afgespeeld in die duistere Goelag, die zo velen had opgeslokt van wie nooit meer wat was vernomen. Maar wanneer dat, nogal schematisch, is getoond en uitgelegd, aan de hand van die ene dag uit het leven van kampbewoner Ivan Denisevitsj, blijft er (nogmaals: voor de lezer uit 2020 die zich al min of meer een beeld heeft kunnen vormen van de Goelag) minder over dan ik had verwacht. Ik las de laatste bladzijden diagonaal.

Toen nam ik, na enig aarzelen, een uitstekend besluit. Mijn uitgave van Een dag uit het leven van Ivan Denisevitsj bevatte een tweede novelle van Solzjenitsyn: Матрёнин двор / Het huis van Matrjona, uit 1963. Moest ik daar nou ook nog aan beginnen? Bovendien, ik had dat toch al eens gelezen? Waar het precies over ging kon ik me niet meer herinneren, maar dat zegt op mijn leeftijd niet zo veel meer. Ik nam het toch ter hand en begreep al snel: dit heb ik helemaal niet eerder gelezen. (Ik had het verward met Afscheid van Matjora van Valentin Raspoetin). En ik begreep ook al snel dat ik in iets prachtigs bezig was. Hier zat de publicist Solzjenitsyn de schrijver niet meer in de weg, zoals dat in Een dag uit het leven van… zo duidelijk wel het geval was.

Het huis van Matrjona schetst een somber beeld van een Russisch dorp in de tweede helft van de jaren vijftig. Matrjona is een alleenstaande vrouw. In de Eerste Wereldoorlog raakte haar aanstaande echtgenoot vermist. Toen die onverwacht alsnog terugkeerde, was ze inmiddels met zijn broer getrouwd. Díe op zijn beurt verdween, voorgoed, in de Tweede Wereldoorlog. De teruggekeerde eerste broer, met zware wenkbrauwen, boosaardig en slecht ter been, blijft als een noodlottige schaduw een rol spelen in Matrjona’s leven. Ze probeert zich staande te houden in een dorp, waar, zoals overal op het platteland, collectivisatie en terreur een vernietigend spoor hebben getrokken. Die boodschap krijgt de lezer nergens expliciet ingewreven (dan zou de novelle ook nooit door de censuur zijn gekomen), maar druipt, dankzij het meesterschap van de schrijver Solzjenitsyn, toch van de regels af. Alleen de beschrijving al van de ‘strooptochten’ van de vrouwen in het dorp, die op zoek naar wat brandstof gestoken turf moeten stelen…  Ook de rechtschapen Matrjona doet eraan mee. Met moeite maait ze wat gras voor de geit, ziek en zwak draaft ze gehoorzaam op voor onbetaald werk in de kolchoz, en ondertussen voelt ze hoe dorpsgenoten azen op haar huis, dat immers veel te ruim is voor haar alleen. Met haar dagelijkse bezigheden op en rond het erf overstemt ze haar verbittering en geeft ze haar leven zin.  

De situatie op het Russische platteland (en in het bijzonder het lot van de Russische boerenvrouw) in de jaren na de Tweede Wereldoorlog is altijd betrekkelijk onderbelicht gebleven. In het Nederlands taalgebied zijn de documentaire Liefde is aardappelen van Aliona van der Horst en, van wat langer geleden, het boek Het verdriet van Rusland van Marius Broekmeyer indringende en waardevolle bronnen. Het Huis van Matrjona is in het Nederlands verschenen **) en valt in dezelfde categorie. En ja, Solzjenitsyn wordt wel verweten dat hij het ‘oude’ Russische dorp idealiseert. Het huis van Matrjona biedt zijn critici wat dat betreft ook wel enige munitie, zoals bijvoorbeeld de slotregels: “Wij leefden allemaal naast haar en begrepen niet dat zij die rechtschapene (праведник) was zonder wie, zoals het gezegde wil, het dorp niet kan bestaan. Noch de stad. Noch heel onze wereld.”

Ach, het zal wel, die critici. Ik sluit me liever aan bij het oordeel van Anna Achmatova en Lidija Tsjoekovskaja, die beiden Het huis van Matrjona hoger aansloegen dan Een dag uit het leven van Ivan Denisevitsj. Achmatova: “Een verbazingwekkend werk… Verbazingwekkend, dat dat kon verschijnen… Het is veel erger dan ‘Ivan Denisovitsj’, want daar kon je alles nog afschuiven op de persoonsverheerlijking (van Stalin – EH). Maar hier… Want het is niet Matrjona, maar het hele Russische dorp dat aan stukken gaat.” Tsjoekovskaja: “Hier zie je een groot kunstenaar.”

————————————

*) Dat was ook, zo meende ik, het verwijt van Sjalamov aan Solzjenitsyn; dat die een parodie had geschreven op het ‘echte’ kampleven, zoals Sjalamov dat zelf in de hel van de Kolyma had moeten doorstaan – maar dat had ik mis. Mijn uitgave van Een dag uit het leven van… bevat een uitgebreid commentaar, met daarin onder meer citaten uit een zeer lovende brief van Sjalamov aan Solzjenitsyn. Ja, schrijft hij, Een dag uit het leven van… gaat weliswaar over een “licht” kamp, maar alles is wel “waarheidsgetrouw”. Die kampen waren er ook, en de “echte” Goelag, aldus Sjalamov, sijpelt in de novelle door in de herinneringen van Ivan Denisovitsj aan een eerder, veel zwaarder kamp.)

**) In :Halverwege : zeven moderne Russen / vertaald en ingeleid door Charles B. Timmer.

———————

Aleksandr Solzjenitsyn leest Het huis van Matrjona:

Poesjkin en Tsjechov maakten plaats voor blote borsten en een kookeiland

——————————-

Links, dat keukentje in zwart-wit, en rechts, die keuken in vol ornaat, met een kookeiland en weet ik wat allemaal… Het is dezelfde locatie, hetzelfde pand: Zuilenstraat 9 in Utrecht. Er zitten alleen wel wat jaartjes tussen.

Die zwart-witfoto – het zal zo’n beetje 1978 zijn geweest. Op de tafel staan onze koffiebekertjes. Want het was ónze keuken, van óns instituut: het Instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde van de Rijksuniversiteit Utrecht. We stommelden er de trap op, naar de twee collegezaaltjes boven, of naar de kamer van professor Meijer, de kamer van professor Van de Baar. In het grootste zaaltje zongen we, om wat lucht te blazen in de grammatica-colleges, Russische volksliedjes, met William Veder als voorzanger. Dat was hier:


Het instituut voor Slavische Taal- en Letterkunde werd ons afgepakt. Het begon ermee dat we het pand uit moesten, om te verhuizen naar de Uithof, een vergaarbak van moderne gebouwen, ver, ver buiten de stad. Al die kleine instituutjes van de universiteit, verspreid over de binnenstad, het was niet efficiënt, het was te duur. En zo trokken we weg uit het oude centrum, uit de geliefde Zuilenstraat, met de Nieuwegracht om de hoek. Dag tuin, vaarwel keukentje. 

Maar het werd nog erger, heel veel erger. We zaten nog maar goed en wel daar in De Uithof of het bericht kwam: we worden opgeheven. Vier volwaardige opleidingen Slavische Talen telde ons land, en ja (ik geef het na al die jaren met moeite toe), dat was eigenlijk wel wat veel van het goede. Ik weet niet meer hoe het verzet  tegen de opheffing werd gevoerd en of dat ooit enige kans van slagen heeft gehad. Wel herinner ik me een bittere opmerking van professor Ton van de Baar, een sneer naar ‘Leiden’. Die hadden in zijn optiek wel een heel grote streep voor, en alleen maar vanwege de aanwezigheid aldaar van de bekendste en meest welbespraakte slavist hier te lande: Karel van het Reve. 

De precieze datum van de sluiting weet ik niet meer; het was in elk geval niet lang na mijn afstuderen in 1982. (Ik had zeven jaar over mijn studie gedaan en was daarmee de snelste van mijn lichting; ook hier gebiedt de eerlijkheid mij te zeggen dat het aanhalen van de efficiëntie-teugels op dit terrein misschien geen kwaad kon.)

Kijk, daar staan we, aan het einde van het eerste jaar, in de tuin, met professor Jan Meijer. Er was in die tuin toen een vijvertje, maar dat is kennelijk gedempt. Ooit viel er een Russische gastdocente in waar niemand echt dol op was, maar het was echt haar eigen schuld; ze deed een stapje te ver naar achteren. (Deze anekdote moest worden gecheckt bij enkele oud-studiegenotes; hij bleek te kloppen.)

———————

De complete geschiedenis van het pand sinds ons vertrek is mij niet bekend. Wel weet ik, dankzij makelaarssite Funda (daar komen ook alle kleurenfoto’s vandaan), dat het in juli 2019 op de markt kwam tegen een vraagprijs van 2.200.000 euro, kosten koper. Zeven maanden later werd het verkocht.

Op de foto links hieronder, in de hal, ziet u nog een stukje van de trap, die bij Funda in onnavolgbare makelaarstaal is gepromoveerd tot een “een brede eiken bordestrap die vanuit de hal vertrekt en u op de eerste verdieping brengt”. (Wij, ik schreef het al, stommelden er gewoon naar boven.)


En boven in het pand, daar raak ik bij de Funda-foto’s de weg een beetje kwijt. Er is kennelijk veel weggebikt en doorgebroken. Het heeft fraaie ruimtes opgeleverd, maar wat nu de kamer van professor Meijer was of waar de inmiddels veelgeprezen vertaler Arthur Langeveld aan dat bureautje zat – ik durf het niet te zeggen. De decoraties links aan de muur herken ik ook niet.

Rechts meen ik de kamer te herkennen, op de begane grond, waar ooit onze secretaresse Jannie haar domein had.

———————-

Ook op de Funda-foto’s zie ik een kapitale zolder, waarvan ik het bestaan nooit heb vermoed of die uit mijn geheugen is verdwenen. De bibliotheek, ja, die staat me natuurlijk nog bij. Er lagen van die literaire tijdschriften als Novy Mir en Zvezda, waar je als jonge student, met een minieme kennis van het Russisch, nog helemaal niet aan toe was. Het was ook de plek waar professor Van de Baar ooit een glansrol vervulde als veilingmeester. Tweedehands boeken gingen onder de hamer, de opbrengst was voor onze minuscule instituutsvereniging.                 

Bibliothecaris Grandner (ik hoop dat ik zijn naam goed heb geschreven) ….

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

… en zijn opvolger Sijmen Tol.

———————

Zomaar nog wat losse herinneringen. In het grootste zaaltje boven worstelde ik mij weer eens gedachtenloos door een college Oudkerkslavisch van Van de Baar. Kennelijk bewoog ik onbewust mijn hoofd en Van de Baar was er als een havik bij: “Meneer Hartman, u knikt instemmend ‘ja’?” En in het kleine zaaltje ernaast vloog ik aan het eind van het eerste of tweede jaar met vlag en wimpel door een tentamen conversatie. Toen voelde ik voor het eerst: het komt wel goed, met dat Russisch van je.

(Met dank aan Katja van Nus, die me via Twitter wees op de foto’s bij Funda.)

—————-

De novelle ‘Sofja Petrovna’ – een live-verslag van de Stalinterreur

—————————

Lidija Tsjoekovskaja

Het waren opwindende tijden, de tweede helft van de jaren tachtig, voor wie de ontwikkelingen in de Sovjetunie volgde en Russische literatuur las. Op de golven van glasnost en Perestrojka verscheen het ene na het andere onthullende boek, waarin thema’s aan bod kwamen die tientallen jaren onder de zware steen van repressie en censuur op hun tijd hadden liggen wachten. Pristavkin, Rybakov, Sjalamov, Doedintsev… Bijna wekelijks werd er een nieuw taboe geslecht, verscheen er werk van nieuwe schrijvers of oud werk van grote namen, dat eindelijk gelezen mocht worden.

Eén werk, bescheiden qua omvang, werd daarbij maar weinig opgemerkt, terwijl het – dat weet ik nu - tot het beste behoort wat er geschreven is over de Stalinterreur (het belangrijkste thema dat in de jaren tachtig kwam bovendrijven): de novelle Sofja Petrovna, van Lidija Tsjoekovskaja. Ze schreef het in de jaren 1939-1940, het boekje kon in de USSR pas verschijnen in 1988. *)

Ik wist van het bestaan af, ik kende de titel die af en toe werd genoemd, en dacht steeds: dat moet ik toch eens een keertje lezen. Het was literair criticus Dmitri Bykov die me met een lezing over Sofja Petrovna het laatste zetje gaf: ik las het kleine boek en bleef vol verbazing achter; hoe kan het dat dit werk zo weinig furore maakte en nog steeds niet erg bekend is?

Lidija Tsjoekovskaja (1907-1996) zelf was zeker geen onbekend persoon. Als dochter van kinderboekenschrijver Kornej Choekovski verkeerde ze al vroeg in literaire kringen. Ze verwierf faam als ‘beschermengel’ van dichteres Anna Achmatova en was standvastig in haar steun aan dissidente schrijvers. Achmatova schreef met Requiem een lang dichtwerk over de donkere tijden onder Stalin, Tsjoekovskaja deed datzelfde in kort proza. Bykov noemt Sofja Petrova in zijn lezing “een rechtstreeks verslag uit 1939” (al spelen de gebeurtenissen in het verhaal zich af in 1937 en 1938). Net als Achmatova’s Requiem belicht het de ellende van de ‘achtergeblevenen’, vooral de vrouwen die wanhopig proberen te achterhalen wat er met hun gearresteerde man of kind is gebeurd. En net als Achmatova kon Tsjoekovskaja, wier man werd opgepakt, putten uit eigen ervaring.

Dat Tsjoekovskaja een ‘live verslag’ schreef (dat ze met gevaar voor eigen leven thuis bewaarde) maakt Sofja Petrovna uniek. De hoofdpersoon is een typiste, die gelukkig is met haar werk op een uitgeverij. Haar overleden man was een vooraanstaand arts, de status die het gezin ooit genoot, is onder de Bolsjewieken geen cent meer waard; het gezinshuis in Leningrad is een kommoenalka geworden, waar Sofja Petrovna met haar zoon Kolja één kamer bewoont en keuken en sanitair met andere families moet delen. Toch is ze kalmpjes tevreden, gelooft ze in het Sovjetsysteem en is er van enige wrok geen sprake. Zoon Kolja is haar oogappel en ook Kolja is een enthousiast en volgzaam burger. Hij is een veelbelovende constructeur, krijgt een baan in Sverdlovsk en zie, zijn portret belandt zelfs naast een lovend artikel op de voorpagina van de Pravda! Korte tijd later wordt Kolja gearresteerd en blijft Sofja Petrovna vol wanhoop en peilloos onbegrip achter.

Wat dan volgt is moeilijk na te vertellen. Tsjoekovskaja gebruikt er een bijna emotieloos, eenvoudig Russisch voor, misschien om haar eigen emoties in bedwang te houden. Sofja Petrovna loopt, tegen de achtergrond van het ongenaakbare Leningrad, de instanties af om iets te weten te komen over haar zoon. En overal stuit ze op eindeloze rijen van (vooral) vrouwen, die even wanhopig en vertrapt zijn als zij, die uren moeten wachten, buiten in de kou of samengepropt in bedompte ruimtes, om eindelijk bij een luikje te komen waar om informatie gevraagd kan worden – die in de regel niet wordt gegeven.

Angst hangt als een steeds zwaardere deken over de uitgeverij, zeker als de directeur wordt opgepakt. Als moeder van een ‘vijand van het volk’ voelt Sofja Petrovna de vijandigheid (“Bij ons wordt niemand zomaar opgepakt!”) toenemen. Om gedwongen ontslag met een belastende aantekening te voorkomen, vertrekt ze zelf. En ook thuis, in de kommoenalka, groeit de vijandigheid van de overige bewoners, die azen op haar kamer. Het beneemt je als lezer de adem.

Waarom is de novelle Sofja Petrovna niet algemeen bekend geworden? Terwijl het tot de beste boeken behoort die over Stalintijd zijn geschreven? Volgens criticus Bykov komt dat doordat Tsjoekovskaja de lezer geen enkele hoop biedt. Sofja Petrovna geeft uiteindelijk de strijd op, doet geen poging meer om nog iets voor haar zoon te doen en schikt zich in haar lot. Ze probeert verder onzichtbaar te blijven, doodvermoeid en verlamd door angst. Daarmee voegt ze zich bij de meerderheid van het volk dat zich ook, en nog altijd, schikt in zijn lot. En dát, aldus Bykov, lees je liever niet.

—————————-

*) De novelle is ook bekend onder de naam Опустелый дом / Het verlaten huis. Onder die titel (en met als naam van de hoofdpersoon Olga Petrovna) verscheen het in 1965 in elk geval buiten de USSR. In 1968 verscheen het als Het verlaten huis, in een vertaling van Wim Hartog.

Dit weblog - hoe nu verder

————————-

Een kleine twaalf jaar nu schrijf ik op deze plek stukjes over Rusland. Ik creëerde met mijn weblog een klein podium, weg van de dag- en weekbladen waar ik indertijd af en toe voor schreef. Geen moeizaam overleg meer met niet altijd even bereidwillige buitenlandredacties, niet langer meer leuren met je artikelen – nee, gewoon schrijven en hup, publiceren!  

Ik vond (en vind) het geweldig om op dit kleine podium mijn liefde, fascinatie en afkeer te delen die ik voel voor Rusland. Ik fungeer met zeer veel plezier als doorgeefluik: aan de ene kant dat ‘rare’ land, aan de andere kant een langzaam maar zeker gegroeid, trouw lezerspubliek, en ik daar dus tussenin. Ik schreef een of twee stukjes per week en dat zou zo doorgaan tot in lengte van dagen…

Nee – u denkt dat nu misschien – ik ga er niet mee stoppen. Maar er is wel wat aan het veranderen. De oorzaak daarvan: de fotocamera. Die trekt steeds harder aan me en houdt me weg bij mijn weblog… Helemaal gaat haar dat niet lukken, maar de frequentie van mijn stukjes (trouwe lezers hebben dat al gemerkt) is al een tijdje aan het dalen, en zal verder gaan dalen.

Rusland blijft Rusland; de onderwerpen voor af en toe weer een stukje blijven zich aandienen, daar durf ik wel wat onder te verwedden. Komt u dus vooral nog af en toe nog langs hier, ik blíjf schrijven, maar minder vaak. En wat mijn foto’s betreft: die vinden via het ANP steeds vaker hun weg naar het publiek. Mocht u het leuk vinden om niet alleen wat van me te lezen, maar af en toe ook wat van me te zien: u treft dat fotowerk van me regelmatig aan op Facebook en steeds vaker op Instagram.        

Komsomolsk aan de Amoer, 2017.

Gebrandschilderde ramen Sint-Petersburg: redden wat er te redden valt

———————

Het moeten er duizenden zijn geweest, verspreid over de stad – hoeveel er nog van over zijn, weet niemand: de gebrandschilderde ramen (vaak Jugendstil) die rond 1900 en vogue waren, precies in de tijd dat er in Sint-Petersburg volop werd gebouwd. Ze versierden de ruime trapportalen van de vier- à zeshonderd huurflats die her en der verrezen. Veel van die flats kregen in de openbare ruimtes van het portaal een eigen karakter door speciale gietijzeren leuningen, een versierde liftschacht, aparte tegeltjes op vloer en kachel en ook door glasdecoraties, niet alleen bij of boven de voordeur, maar vaak op elke verdieping.

De schatting is dat er van de gebrandschilderde ramen en andere glasdecoraties minder dan 20 procent bewaard is gebleven. Om daar een preciezer beeld van de krijgen, en ook om te kijken waar restaureren nodig (en nog mogelijk) is, wordt gewerkt aan een inventarisatie. Dat is nogal een klus en bij wijze van opstap is begonnen met een relatief bescheiden proefproject op het Vasili-eiland, een wijk met een overzichtelijk stratenplan. Zo’n 30 vrijwilligers kamden het eiland uit en telden 41 gebouwen met in totaal rond de 150 versierde ramen. In veel gevallen betrof dat slechts resterende delen van een groter geheel, bijvoorbeeld een bovenste rij versierde raampjes die aan beschadiging zijn ontsnapt. Een tweede inventarisatie gaat plaatsvinden in de wijk Petrogradskaja Storona (waar een grotere oogst wordt verwacht), maar corona gooit daar nog even roet in het eten.

De bouw van de vele flats kwam net op een moment dat technische ontwikkelingen de fabricatie van versierd glas makkelijker hadden gemaakt. Aan het begin van de vorige eeuw telde Sint-Petersburg zo’n 20 ateliers waar gebrandschilderde ramen werden gefabriceerd. De bekendste waren die in de glasfabriek van de gebroeders Frank, gelegen op het Vasili-eiland, op het adres 22ste Linie, nummer 3. De namen van de ateliers werden als een soort handtekening op de schilderingen-op-glas aangebracht. Dat gebeurde onderaan, en juist die lagere delen hebben door de jaren heen de meeste schade opgelopen. Een gave handtekening van een glasatelier is tegenwoordig een grote zeldzaamheid.  

Villa van de familie Frank

Deel van het interieur (niet bewaard gebleven).

Het best bewaard op het Vasili-eiland zijn de ramen in het voormalig woonhuis van de koopman P. Bekel (2de Linie, nummer 23), waar tegenwoordig een wetenschappelijk instituut is gevestigd, en die in de kerk op het Smolensk kerkhof (Ul. Kamskaja 24). Dat is ongetwijfeld te danken aan het feit dat beide geen woonhuis (meer) zijn. Qua stijl (geen Jugendstil) wijken ze af van het gros van de andere gebrandschilderde ramen op het eiland.

De kerk op het Smolensk kerkhof

In de trapportalen van de flats kan men zich slechts aan de hand van bewaarde fragmenten een voorstelling maken van de complete, originele gebrandschilderde raampartij. Dat er zo veel fraais is gesneuveld, hoeft niet te verbazen, gezien de vele sociale ontwrichtingen die Leningrad over zich heen kreeg. In de jaren negentig van de vorige eeuw en ook daarna vielen nog eens vele ramen ten prooi aan verbouwingen en ander ‘opknapwerk’. In plaats van een kostbare en tijdrovende restauratie, plaatste men liever plastic kozijnen met nieuw glas. Slechts bij versierd glas in gebouwen die een beschermde status genieten, kunnen juridische middelen ingezet worden voor het behoud van wat nog rest.

2de Linie, 29

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

9de Linie, 58. Overgeschilderd glas, houten deur vervangen door een metalen

4de Linie, 39

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

14de Linie, 41 / Sredni Prospekt 56

18de Linie, 9

5de Linie, 44 / Sredni Prospekt 23.

—————————

De inventarisatie op het Vasili-eiland vond plaats tussen juni 2019 en maart van dit jaar. De initiatiefnemers hopen dat grotere bekendheid van de kunstwerkjes de bescherming ervan zal vergemakkelijken. Nog niet iedereen is even enthousiast. Drie instellingen weigerden de deuren te openen voor de vrijwilligers, ondanks een officiële brief van het ВООПИиК (VOOPIik), de overheidsinstelling voor monumentenzorg. De drie adressen zijn wel opgenomen in de catalogus die deze maand over de ramen op het Vasili-eiland verschijnt, maar alleen met een beschrijving aan de hand van oudere gegevens.

De catalogus van het Vasili-eiland is hier te bestellen (ik vermoed alleen binnen Rusland.)

Goed nieuws is dat de bewaarde gebrandschilderde ramen op het eiland over het algemeen in een redelijke conditie verkeren. Slechts op twee adressen (hoek 5de Linie, nummer 23/Boegski per. 1 en 18de Linie, nummer 9, in beide gevallen op de bovenste verdieping) is voor behoud een spoedingreep vereist. Technisch gezien is restauratie van alle glasversieringen mogelijk, een groter obstakel is een gebrek aan (financiële) wil bij de eigenaren.

Nieuwe ramen, 3de Linie, 52

De gegevens over het Vasili-eiland staan uiteraard niet alleen op papier, er is een database die deel uitmaakt van een speciale site over Russische gebrandschilderde ramen . Daar zijn ook adviezen te vinden voor wie zich wil inzetten voor het behoud ervan. Waar kan je melding maken van bedreigde ramen? Welke juridische middelen zijn er? Een positief voorbeeld van betrokkenheid is te vinden aan de 3de Linie, nummer 52. Daar zijn aan de hand van een bewaard fragment nieuwe gebrandschilderde ramen aangebracht op alle etages van het trappenhuis. Wel wijken de kleuren enigszins af van het gamma dat rond 1900 gebruikelijk was. Wie de ontwikkelingen rond de ramen wil volgen, kan behalve op de site ook terecht op Instagram en bij een Facebookgroep over gebrandschilderde ramen in Rusland.         

——————————-

Vrijwilligers aan het werk

Indringende dorpsliteratuur van Anait Grigorjan en deel twee van de lezingen van Dmitri Bykov

———————-

Anait Grigorjan

Vreemd, dat in de reacties die ik tegenkwam op het boek Поселок на реке Оредеж (Dorp aan de rivier Oredezj) van Anait Grigorjan, Anton Tsjechov niet genoemd wordt. Niet dat ik Grigorjan even hoog aansla als Anton Pavlovitsj, dat zou na één enkel boek dat ik van haar heb gelezen wel erg enthousiast zijn, maar toch… Terugbladerend kom ik weer zo veel zinnen tegen, zo veel laconiek beschreven scenes waarbij Grigorjan, net als Tsjechov, tapt uit een trieste, kennelijk ongrijpbaar aan het leven verbonden onderstroom die nergens concreet wordt benoemd. Naar Moskou!, is de droom van Tsjechovs Drie Zusters. Naar de stad!, is de droom van de bewoners van het dorp aan de Oredezj, in hun geval Sint-Petersburg, honderd kilometer verderop. En ook bij Grigorjan weten wij lezers dat dat er niet van zal komen.

Dorp aan de rivier Oredezj, dat zich afspeelt aan het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw, is vooral het verhaal van de zusjes Katja en Lenka Komarov, de twee oudsten van rond de tien jaar in een gezin met zeven kinderen en een vader en moeder die aan de drank zijn.  “Het huis van de Komarovs stond helemaal aan het eind van het dorp; oma vertelde dat er ooit een groot gezin in had gewoond, de Koeskovs of de Kislovs - ook iets met een K. En dat toen de Sovjet-macht was gekomen er iets met die Koeskovs of Kislovs was gebeurd, dat ze ziek waren geworden of zoiets, of dat ze, niet duidelijk waarom, allemaal waren weggevoerd.”

Katja en Lenka, die al niet meer naar school gaan, proberen de dag door te komen zonder de boosheid op te wekken van hun ouders, die er flink op los kunnen slaan. Ze zwerven een beetje door het dorp en proberen zich staande te houden tegenover de kinderen van de datsjniki, de stedelingen die  voor de zomer een  kamer of een huisje huren. Ze gaan eens langs bij Tatjana, de vrouw van de priester, die altijd wat te eten voor ze heeft en waar ze een warm huishouden vinden. Of ze gaan naar de winkel van Olesja Ivanna, een vrouw waar de mannen van het dorp op afkomen als bijen op de honing. Olesja, ongetrouwd en het onderwerp van boosaardige roddels, weet zich gehaat door de vrouwen en voelt, dromend van een bestaan elders, hoe het geluk haar ontglipt.

Veel gebeurt er niet in het boek, er is geen plot, geen ontknoping. Katja en Lenka proberen kibbelend kaas te maken van het leven dat hen omringt. Met fantasietjes en dromerijen gaan ze hun toekomst tegemoet, en je houdt je hart vast. Katja reageert nu al achterdochtig en agressief bij bijna elke ontmoeting – hoe kan het ook anders, want waar haalt ze het voorbeeld vandaan dat het ook anders kan. Er is geen gemeenschapszin in het dorp, nauwelijks verholen boosaardigheid voert de boventoon. Ook de priester en zijn vrouw, wel vol van goede wil, maar beiden ook het voorwerp van spot en onbegrip, staan machteloos. En beiden, zo blijkt, hebben hun eigen verdriet.

Het is ook de boosaardigheid die me deed denken aan Tsjechov, aan diens ‘hopeloze’ verhaal In het ravijn, al loopt Dorp aan de rivier Oredezj, anders dan In het ravijn, helemaal niet dramatisch af – zoals ik al zei, het loopt niet af, er ís geen ontknoping. Het is aan het schrijverschap van Grigorjan te danken dat je, ondanks de voortkabbelende uitzichtloosheid, als lezer vastgekleefd blijft aan het verhaal. Het medeleven dat je al snel voelt met de personages maakt dat je de bladzijden blijft omslaan. (Reacties van Russische lezers vindt u onder meer hier. Ze staan op de site van een internetboekwinkel, in hoeverre die onafhankelijk zijn, kan ik niet beoordelen. Een ‘echte’ recensie vindt u hier.)

—————-

Stel nu, dat er ooit eens een derde deel van Dmitri Bykovs lezingen over 50 jaar Russische literatuur zou verschijnen, over de jaren 2001-2050, zou hij dan een plekje inruimen voor Grigorjan? Het zou me niet verbazen, maar ik durf het niet te zeggen, want zijn keus bij de twee delen die er nu zijn, is  onvoorspelbaar. Ik schreef eerder over de bundel met zijn eerste serie (1901-1950) en heb inmiddels, met evenveel plezier, zijn tweede serie (1951-2000) gelezen, waarin hij opnieuw uit elk jaar één titel behandelt.

Wat dit tweede deel van zijn lezingen (verzorgd door tv-dozjd en te vinden op YouTube) voor mij extra aardig maakt, is dat er schrijvers voorbijkomen die tijdgenoten van mij zijn, die boeken publiceerden toen ik Russisch studeerde of kort daarna, toen de Perestrojka losbarstte en zij met hun werk een bijdrage leverden aan die opwindende tijd: Tsjingiz Ajtmaitov, Anatoli Rybakov, Valentin Raspoetin, om er een paar te noemen.       

Verrassend is Bykovs blik op de jaren zeventig, toch algemeen gezien als tijd van stagnatie. Hij omschrijft die periode als “de interessantste decade in de geschiedenis van de Sovjet-literatuur”. Er had zich “een compleet nieuwe Sovjet-klasse gevormd, en deze hoog opgeleide klasse was de wijste, interessantste en perspectiefrijkste in de Sovjet-geschiedenis.” (Waarbij ik moet aantekenen dat Bykov wel érg gesteld is op de overtreffende trap; dat wordt af en toe vermoeiend.) Als voorbeelden behandelt hij onder anderen Joeri Trifonov (“de belangrijkste – главный - persoon van de jaren zeventig”), Vasil Bykov, Aleksandr Solzjenitsyn en Vladimir Vojnovitsj. Vreemd vind ik wel dat Vasili Sjoeksjin niet aan bod komt, maar met slechts één titel per jaar zijn ‘afvallers’ natuurlijk onvermijdelijk. Bykov maakt deze ‘omissie’ overigens meer dan goed door Sandro uit Tsjegema van Fazil Iskander het belangrijkste (“самую значительную”) boek van de jaren zeventig te noemen. *)

Net als in deel 1 valt ook nu weer op hoezeer literatuur in Rusland verbonden is met de geschiedenis en met maatschappelijke ontwikkelingen. De rol van schrijvers is er veel groter dan bij ons, al is hun invloed in deze eeuw wel flink verminderd. Die rol zorgt er mede voor dat Bykovs lezingen (in geschreven vorm elk zo’n tien pagina’s lang) over een boek dat je niet kent of over een schrijver waar je zelfs nog nooit van gehoord hebt (in mijn geval bijvoorbeeld Galina Nikolajevna en Aleksandr Kron) toch boeiend zijn – vanwege de bredere verbanden die worden gelegd. En net als in deel 1 komen er opnieuw boeken naar voren die ik beslist nog eens moet lezen, in elk geval Предварительные итоги van Trifonov. En daar laat ik het nu maar bij, want van de titels die ik na lezing van het eerste deel op mijn lijstje heb gezet, heb ik er – u raadt het al – nog niet één ter hand genomen.     

————————

Ik probeer in mijn boekenstukjes ook steeds iets te bespreken dat niet in het Russisch is geschreven, en dat is deze keer Soviet space graphics, cosmic visions from the USSR van Alexandra Sankova in samenwerking met het Moskouse Design Museum. Ik zag een bespreking en dacht: dat moet ik hebben! Maar helaas, het valt me behoorlijk tegen. Ik heb een groot zwak voor Sovjet-beeldtaal en -architectuur, vooral uit de jaren vijftig en zestig, maar de sfeer die je daarin terugvindt, is in Soviet space graphics ver te zoeken. Mijn eigen schuld, want de afbeeldingen die ik in de bespreking zag, hadden me al kunnen waarschuwen. Het zijn omslagen en illustraties van vooral populair-wetenschappelijke tijdschriften, met een hoog science-fictiongehalte. En ik heb niks met techniek en wetenschap en nog veel minder met science fiction. Daar komt bij dat de afbeeldingen nogal flets op de pagina’s staan. Dat kan te wijten zijn aan de matige kwaliteit van de originele afbeeldingen en dus historisch kloppen, maar het komt het kijkgenot niet ten goede.

——————

*) Op 25 april 2000 schreef ik in mijn notitieboekje, de eerste drie woorden met hoofdletters:  “ONTMOETING FAZIL ISKANDER. Onverwacht klein, bijna broos, oud al, mijn held van de afgelopen vijf jaar. De simpele schrijfmachine op zijn bureau…”

In die “afgelopen vijf jaar” had ik een aantal verhalen uit Sandro uit Tsjegem vertaald, als visitekaartje van hem en mij (als vertaler), en lang gezocht naar een uitgever voor het complete epos. Het is helaas gebleven bij de uitgave van één enkel verhaal (Tali, het wonder van Tsjegem) door uitgeverij De Geus. Die 25ste april 2000 was ik Iskander in Moskou daar een aantal exemplaren van komen brengen.

———————   

Wolven in Nederland - hulp uit Rusland!

———————-

———————

Gelooft ú het, van die wolven in Nederland? Die vage filmpjes die af en toe opduiken, van iets wat beweegt aan de bosrand? Weer zo’n boze boer die op tv beweert dat zijn schapen zijn doodgebeten? Wie zegt me dat het geen Mechelse herder was, daar bij dat bos, en een dolle pitbull bij die schapen – misschien wel van die boer zelf?

Ik zou zo’n wolf weleens met eigen ogen willen zien. U ook? Wel, dat lijkt mogelijk, maar u moet er wel wat voor doen. We gaan niet het bos in, nee, dat is vragen om problemen. We laten de wolven tot ons komen, in het veld, met ruime vluchtroutes rondom. En we krijgen daarbij hulp uit onverwachte hoek: van het ministerie van Cultuur van de voormalige Sovjetunie. Ooit bracht dat ministerie een grammofoonplaat uit met gedetailleerde instructies over hoe u kunt huilen als een wolf. Die beesten antwoorden dan, zo is de bedoeling, en verraden aldus hun aanwezigheid. “Als hulp aan jagers”, staat er op het label, maar ik ga ervanuit dat ook niet-jagers zoals u en ik van deze instructies gebruik mogen maken. Of de wolven op uw gehuil afkomen, lekker in het bos blijven zitten of er juist vandoor gaan, durf ik niet te voorspellen, dat hangt vermoedelijk af van uw huilprestaties. Dus: zet ‘m op! 

De instructies worden voorgelezen door Joe. S. Jartsev, zo vermeldt het label, en dat zijn naam genoemd wordt, is meer dan terecht: hij legt er namelijk veel gevoel in. Zeer waarschijnlijk hebben we hier te maken met een echte acteur, wat in elk geval de betrokkenheid van dat ministerie zou verklaren. Er was ooit een acteur die Joeri Jartsev heette, die leefde van 1923 tot 1994, en het plaatje is van 1956, hij zal het dus wel zijn.


U kúnt meteen doorspoelen naar 2.50, waar de wolvenimitatie begint, maar ik raad u toch aan om  de instructies ter harte te nemen en niet op eigen houtje maar wat aan te huilen. Zo leren we dat zonsopgang of de schemering de beste tijd is. Niet roken! Essentieel lijkt me het volgende: begint u te huilen, dan moet u voorover buigen naar de grond en geleidelijk, met het opschroeven van het volume, overeind komen en uw hoofd naar achteren gooien. Uw handen vormen een toeter, uw duimen plaatst u onder uw kin en met uw wijsvingers drukt u lichtjes tegen de neus. U kunt dan kiezen of u een mannetje of een vrouwtje nadoet. Het mannetje klinkt monotoon, het vrouwtje klinkt hoger en haar gehuil bestaat uit twee min of meer even lange delen. U huilt drie keer met een interval van dertig seconden tot een minuut, dan pauzeert u vijf minuten en begint u opnieuw. “Het gehuil kunt u gebruiken om de wolven te vernietigen”, zo sluit Joeri Jartsev namens het ministerie van Cultuur af. Daar piekeren wij natuurlijk niet over, wij willen die beesten alleen maar zíen.

Het is misschien een goed idee om uw gehuil eerst eens uit te proberen op uw hond, of die van de buren. Vlucht die jankend de tuin in, dan kunt u misschien maar beter thuisblijven. Komt ie kwispelend aangesneld, dan zou ik zeggen: op naar Overijssel, Brabant dan wel Drenthe! Succes!

——————-

Er is trouwens geknipt in de opname van het ministerie en daardoor blijven er nog wel wat vragen over. Acteur Jartsev noemt de naam van één wolf-imitator: Fjodor Vasilev, die een mannetje nadoet. En is dat ook een acteur, of is Fjodor een heuse wolvenjager? En wie doet het vrouwtje na? Ook Fjodor? Die is dan, aan het eind van de opname, verwikkeld in een duet met zichzelf, wat qua opnametechniek misschien best zou kunnen. En verder: hoelang was de originele opname? En komt dit van een langspeelplaat of is het een singletje? En wat stond er dan op de B-kant? Worden er, ten behoeve van de jagers, nog meer imitatie-instructies gegeven? Voor andere dieren uit het boze bos (lynx, vos, Siberische tijger)?

En tot slot merk ik graag nog op dat ik bovenstaand stukje heb geschreven zonder Drs. P. te noemen.