Aardappelen rooien in het noorden van Rusland

—————————

———————-

Ik ben in Osjevensk en tegelijkertijd ook ergens anders. 

Dat zal ik even uitleggen. Osjevensk is een landelijke plaats (selskoe poselenije) in de noordelijke provincie Archangelsk. Zo’n plaats is een administratieve eenheid waaronder meerdere dorpjes vallen. In het geval van Osjevensk zijn dat er dertien. Een paar daarvan liggen tegen elkaar aan, al wandelend merk je niet dat je van het ene in het andere dorp bent beland. Andere dorpen liggen een eindje uit de buurt, om daar te komen kan je beter de fiets pakken of de auto.

Logeren doe ik in een gasthuis, een enigszins scheefgezakt houten verblijf met twee ruime kamers. Dat gasthuis staat in Sjirjaicha, een van die dertien dorpen van Osjevensk. Tegen Sjirjaicha aan ligt Pogost, nog zo’n dorpje, maar met een zekere bekendheid. Het staat op de lijst van Mooiste Dorpen van Rusland. (Wie om deze reden besluit tot een bezoek aan Pogost moet ik wel waarschuwen: de kans dat u na een minuut of tien denkt: is dit het nou?, is vrij groot.)      

Maar goed, ik verblijf dus, administratief gezien, in Osjevensk en tegelijkertijd (zeg maar: concreet gezien) in Sjirjaicha. 

Hebt u wel eens aardappelen gerooid? Ik was uitgenodigd in Pogost, om - voor het eerst in mijn leven - mijn krachten in dezen te beproeven op een klein veldje vol met opgeschoten groen. Al snel leerde ik de gelige stengels te herkennen van de aardappelplant en met een schop groef ik die uit, met een stevige kluit. Daar werden door mijn tijdelijke collega’s de aardappelen uit gevist, terwijl ik mij alweer wijdde aan de volgende plant. Na een minuut of twintig voelde ik iets in mijn elleboog.

We gingen nog een half uurtje door, toen was het pauze, en toen ik daarna nog een kwartiertje met schop en kluit in de weer was geweest, dacht ik: nu moet ik maar stoppen. Vanwege die elleboog. Mijn collega’s toonden alle begrip en bedankten me voor mijn bijdrage. 


Ik pakte mijn fiets, reed terug naar Sjirjaicha en besloot eens te gaan kijken in een dorpje verderop, Gar geheten. Ook daar moest het mooi zijn. Het was een kilometer of vijf fietsen. Halverwege werd ik voorbijgereden door een donkergroen busje, maar verder zag ik helemaal niemand. Vreemd is dat niet, want Gar behoort niet tot de dorpen van Osjevensk die er nog redelijk goed bij liggen. Slechts drie huizen worden er nog permanent bewoond, een paar andere nog in de zomer, de rest is verlaten, staat scheef en raakt gaandeweg overwoekerd. Schilderachtig, dat wel, zeker tegen de achtergrond van bomen in herfstkleuren, maar vrolijk word je er niet van.

Op een bonkige, bouwvallige brug over het riviertje de Tsjoerega (dat ook langs Sjirjaicha en Pogost stroomt) stonden een paar mannen te vissen. Ze werkten in de houtkap, vertelden ze, en (het was zaterdag) ze waren naar Gar gekomen (in dat donkergroene busje) om zich in een van de banja’s gelegen aan het riviertje eens goed te wassen. In het bos, bij hun werk, woonden ze in een keet. “Waar gaat dat gekapte hout naartoe?”, vroeg ik. “Naar China”, was het antwoord.

Ik fietste verder, naar het einde van het dorp. Tussen een paar verlaten huizen stond een goed onderhouden woning met duidelijke tekenen van leven: een kinderwagen, een auto, en, aan de overkant van het smalle weggetje, een banja die gestookt werd. Een vrouw daalde af naar het riviertje met een flinke teil aardappelen, waar ze de modder van afspoelde. Die had ze vast niet net gerooid, want ze was meer gekleed op de banja. Ik moest haar maar niet fotograferen, zei ze lachend. Ze woonde in Severodvinsk en ze waren hier voor het weekend. De goed onderhouden woning was haar geboortehuis. Na een kort praatje vroeg ze me of ik wat kompot wilde. Dat wilde ik wel en even later kwam ze aanzetten met een glas en een aardappelpasteitje. 

Weer fietste ik verder, nog twee huizen telde het dorp. In het laatste zag ik drie poesjes achter een venster zitten. Ik fotografeerde ze uitgebreid, terwijl zij zich leken af te vragen waar ik dan wel vandaan kwam. Op de weg terug naar Sjirjaicha werd ik weer voorbijgereden door die mannen van de houtkap. Thuis haalde ik een fles bier uit de ijskast. Het koste enige moeite om hem naar mijn mond te brengen. Die elleboog van me… Ik herkende de symptomen: een tennisarm. Voor de gelegenheid heb ik die omgedoopt in Noord-Russische-aardappelarm.   

Een paar dagen eerder, de brug over de Tsjerjoega bij Pogost,

Stilte op dit webblog. Met filmpjes.

———————

Station van Njandoma (foto: Egbert Hartman).

Station van Njandoma (foto: Egbert Hartman).

————————

Het zou kunnen zijn dat het hier op dit weblog de komende tijd wat stiller is dan normaal – in die mate zelfs dat er een aantal weken helemaal geen nieuwe stukjes verschijnen. Dit in verband met een reis naar het Russische platteland. Al kan het ook zo maar zijn dat juist die reis al snel een paar extra verhalen oplevert.

Hoe dan ook, mocht u zich tijdens mijn afwezigheid vervelen, dan heb ik hier voor u een aardige reportage over het Rusland waaraan de hogesnelheidstreinen met vaste regelmaat voorbij razen:

En mocht dat niet afdoende zijn, dan kunt u zich met onderstaande filmpjes die ik ooit maakte in de metro van Sint-Petersburg eindeloos vermaken:

En als toegift vier meisje die de deur van de coupé achter zich hebben dichtgetrokken en een liedje zingen:

——————-

Criticus Dmitri Bykov, het Reformatorisch Dagblad en mijn leeslijst

———————-

Foto: M. Nakoykher (Creative Commons)

Foto: M. Nakoykher (Creative Commons)

———————-

Zal ik dan maar eens beginnen met Een kleine demon van Fjodor Sologoeb, uit 1907? Zet ik dat boven aan het lijstje van beslist nog te lezen boeken? Dat lijstje van me is aardig opgeschud en aangevuld, bij lezing van het eerste deel van Dmitri Bykovs 100 lezingen over de Russische literatuur van de 20ste eeuw. Literair criticus, dichter en veelschrijver Bykov (1967) wijdt telkens één lezing aan één boek uit elk jaar van de vorige eeuw, in deel 1 loopt dat tot en met 1950. De lezingen werden alle uitgezonden door tv-zender Dozjd, in boekvorm beslaan ze elk zo’n tien á vijftien pagina’s.  

Sologoeb, zo begrijp ik van Bykov, beschrijft in Een kleine demon het verstikkende bestaan van Ardalon Peredonov, leraar op een school in de provincie. Hij is ervan overtuigd dat iedereen in zijn omgeving deel uitmaakt van één grote samenzwering en geeft voortdurend iedereen aan.  “Peredonov is niet alleen het toonbeeld van Russische provinciale domheid, maar ook van onverzadigbare kwaadaardigheid”, aldus Bykov, die voor de leraar en het leven om hem heen een prachtig, onvertaalbaar verzamelwoord gebruikt: peredonovsjtsjina. De kleine demon is volgens Bykov een boek van “peilloze wanhoop”. Heb je last van depressies, lees het boek dan vooral, adviseert hij, want je denkt daarna: zo slecht gaat het nou ook weer niet met mij. Nu heb ik gelukkig geen last van depressies, maar Een kleine demon ga ik wel lezen.    

Links deel 1 van de serie lezingen, rechts deel 2, dat ik nog niet heb gelezen.

Links deel 1 van de serie lezingen, rechts deel 2, dat ik nog niet heb gelezen.

Bykov zet aan de ene kant aan tot lezen, maar komt ook met genoeg titels voor de dag waarvan je na zijn toelichting weet: dat hoef ik niet in huis te halen. Dat hij bij elk van dat soort boeken toch steeds weer met interessante details en achtergronden op de proppen komt, maakt zijn 100 lezingen … zo leuk. Zo kwam ik Vladimir Kirsjon weer tegen, een abject figuur die ten tijde van de Stalinterreur vrolijk meedeed aan de openbare verkettering van ‘volksvijanden’, zelf de kogel kreeg en eigenlijk alleen nog bekend is door de tekst die hij schreef van het lieftallige liedje Ja sprosil u jasenja. Over hem schreef ik eerder een stukje met daarin, begrijp ik nu van Bykov, een duidelijke fout. Iedereen – ik dus ook – schrijft maar dat Ja sprosil u jasenja uit een toneelstuk van Kirsjon komt met de titel Verjaardag. Maar, aldus Bykov, “Kirsjon heeft helemaal geen toneelstuk Verjaardag geschreven, wél een toneelstuk getiteld De grote dag”. En daaruit komt dat bekende lied. De grote dag ga ik niet lezen, maar de fout in dat eerdere stukje van me over Kirsjon heb ik inmiddels hersteld.     

Wie heb ik, dankzij Bykov, naast Sologoeb nog meer aan mijn leeslijst toegevoegd? In elk geval Sofja Petrovna van Lidija Tsjoekovskaja. Tsjoekovskaja kende ik vooral als steun en toeverlaat van Anna Achmatova en ook vanwege haar hulp aan dissidenten in de jaren zestig en zeventig. Ook de titel Sofja Petrovna kende ik, maar nu ga ik het lezen ook. Ze schreef het in 1939, in een tijd dat Achmatova nieuw geschreven gedichten uit het hoofd leerde en daarna voor de veiligheid verbrandde. Tsjoekovskaja bewaarde het schrift waarin ze Sofja Petrovna had geschreven, maar kwam er pas eind jaren vijftig mee voor de dag. Het ging van hand tot hand in samizdat en werd in de jaren zestig in het buitenland uitgegeven. In de USSR gebeurde dat pas in 1988. Volgens Bykov is Sofja Petrova “het enige rechtstreekse verslag uit de terreur”. Sofja Petrovna is een eenvoudige typiste. Haar zoon word gearresteerd om niets en zij accepteert zijn en haar eigen lot gaandeweg gelaten. En zo waren de meeste mensen, aldus Bykov. “Dat is het meest waardevolle aan het verhaal van Tsjoekovskaja, los van het feit dat het een rechtstreeks verslag is uit 1939. Het gaat over een vertegenwoordiger van de meerderheid. Er zijn twee van dat soort teksten in de Russische literatuur, de tweede is Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj [van Aleksandr Solzjenitsyn].” Sofja Petrovna is “een eeuwig document, een onthutsend portret van een tijdperk”.      

En verder, wat komt er nog meer op mijn stapel?… Petersburgse dagboeken van Zinaïda Gippius, De dagen van de Toerbins van Michail Boelgakov en Egyptische postzegel van Osip Madelsjtam. Alle drie dankzij die bijna onuitputtelijke bron, Dmitri Bykov.

Fjodor Sologoeb

Fjodor Sologoeb

Overigens, toen ik opzocht of Een kleine demon in het Nederlands is vertaald (dat is het), stuitte ik op een recensie uit 1972 uit het Reformatorisch Dagblad. Daarin staat onder meer: “Negatief in dit boek is ook het wel functionele, maar daarom niet minder hinderlijke en verwerpelijke, taalgebruik; naast enkele vloeken komen er nogal wat ruwe termen in voor, die het knap geschreven boek ontsieren, zelfs wanneer men in aanmerking neemt, dat de Russen nog immer hun gesprekken graag doorspekken met rauwe kreten en de grofste verwensingen, die zelden „correct" in het Nederlands zijn over te brengen. Ook negatief is het verweven in het verhaal van een aantal tamelijk erotische en flagellantistische passages, zonder welke de eenheid in de compositie geen enkele schade zou hebben ondervonden. Desondanks is dit boek de moeite van het lezen wel waard, maar voor een select publiek.”

En wie wil er nou niet tot een select publiek behoren.

Het beleg van Rochester/Leningrad in de staat New York tijdens WO II

———————

———————

Pittsburgh is Smolensk, Detroit is Moscow, Nashville is Charkov en alle zijn ze bezet door de Nazi’s. Rochester, voor de gelegenheid gesitueerd aan het Ladoga Meer, is voor even Leningrad en wordt belegerd.

De kaart waarop zich dit alles afspeelt, werd in 1941 gepubliceerd door Russian War Relief (RWR), een particuliere Amerikaanse organisatie die humanitaire hulp gaf aan de door oorlogsgeweld geteisterde USSR. De kaart moest de geografische omvang van dat geweld inzichtelijk maken en de Amerikanen aanzetten tot gulle giften. Hieronder de volledige kaart. (De volledige Engelse tekst onder de kaart staat onder aan dit artikel.) In de legenda staat uitgelegd:

On this map is shown the vastness of the war effort of our Soviet Allies. The map of the western half of the Soviet Union has been placed (in reverse) upon the map of the United States. The shadings show:
(
in brown) A map of that part of the Soviet Union occupied by the Nazis at the peak of the invasion. (The map of the Soviet Union is reversed to compare the industrial west of Russia with the similar eastern area of the United States.)
(
in orange) Giant industrial and agricultural communities moved from invaded regions… equivalent to a transfer of the mills and factories of all eastern America to the Rockies.


Ik vermoed dat de makers van de kaart, ondanks het grimmige onderwerp, een zeker plezier hebben gehad in hun werk. Stalingrad? Dat ligt aan een rivier… Dan moeten we ook een stad in Amerika hebben die aan een rivier ligt, en dan ook zo dat het geografisch een beetje klopt… St. Louis! Van de Golf van Mexico maken we de Zwarte Zee, da’s logisch. En wat wordt het Amerikaanse Koejbysjev, de stad die in de USSR als een soort tijdelijke hoofdstad fungeerde en waar voor Stalin een ondergrondse bunker werd gebouwd? Nou, Omaha dan maar, in het gele, niet door de Duitsers bezette gebied. Wat de Tsjetsjenen ervan vinden, weet ik niet, maar hun hoofdstad Grozny werd door de Amerikaanse kaartmakers omgedoopt in Oklahoma City.

Een fraaie combinatie vind ik Omsk – Salt Lake City. Beide steden roepen associaties op die nogal ver uiteen liggen. Aan de linkerkant van de kaart kwamen de makers tenslotte een beetje in de problemen. Amerika was op, maar er was nog heel veel Sovjetunie over. Dat losten ze op met het rode pijltje: vandaar was het nog 3.000 mijl tot aan Vladivostok.   


Russian War Relief (niet te verwarren met de oorlogshulp in het kader van de Lend-Lease Act) kreeg steun van veel vooraanstaande Amerikanen. Vice-voorzitters van de organisatie waren bijvoorbeeld de gouverneur van de staat New York Herbert Lehman en Fiorello La Guardia, burgemeester van New York City. Artiesten traden op om geld in te zamelen en Charlie Chaplin was een van de meest uitgesproken sympathisanten. Na de Tweede Wereldoorlog viel er desondanks een schaduw over de reputatie van RWR. In de heksenjacht van senator Joe McCarthy op ‘communisten’ werden de pijlen onder meer gericht op Edward C. Carter, de voorzitter van RWR, die ook verbonden was aan het American Russian Institute, dat het label ‘communistische frontgroep’  kreeg opgeplakt. Carter verdedigde voor de oorlog de showprocessen onder Stalin.

De waarde van de hulp die uiteindelijk aan de Sovjetunie werd geleverd, wordt geschat op 1.5 miljard dollar. (Een aardig verhaal over horloges die aan het Rode Leger werden gegeven, vindt u hier.) En tenslotte de volledige toelichting onder de kaart van Russian War Relief.

——————-

“Russian War Relief, Inc. 11 E. 35th St., New York City, presents this map to help Americans to visualize the almost inconceivable extent of the need for American aid to the people of the Soviet Union. From the vast invaded area of the USSR, here shown superimposed on a map of the United States, 38,000,000 Russians escaped the Nazis in 1941 by fleeing their homes. Strafed by dive bombers and machine-gunning "hedge-hoppers," they fled across their country before the invaders while their Red Army fought and fell back – fought and fell back.

Because Detroit (Moscow) is dangerously close to the front line, the capital has been moved temporarily deeper into the country, to Omaha (Kuibyshev).

In terms of the map of America, 38,000,000 persons walked and rode across more than half the United States. They left behind them – besides their homes – the lands which fed them, the mines which fed their factories, their clothing, their hospitals, their schools, their nurseries – in short, their lives. In the land to which they went there was almost none of these things. They built new factories first, ploughed the land second. Now they are building new homes. 

But – even as we would be – they are often cold, often hungry, always physically exhausted. They need help. But the fate of those who escaped is not the worst fate in Russia. Forty million of the residents of the invaded area did not escape! They stayed. From forest hideouts they have seen the Nazis burn their homes, truck away their stores of food, their clothing, even their household equipment. Some, staying in their homes to meet the invaders, have been robbed of all they owned… and many have been killed.

The Germans have seriously misjudged the strategic depth of the US/USSR: the Soviets have moved entire industrial zones safely away from the front, to Phoenix (Tashkent), Salt Lake City (Omsk) and Boise (Novosibirsk).

Some of the survivors now are returning to homes recaptured by the Red Army. They return to almost utter desolation. They, too, need help. Ten million have died in the fight that is theirs and ours. The Red Army has lost almost as many men, in killed and wounded, as are now in all the American armed forces! Civilians have died – by millions – of malnutrition, cold, exhaustion, disease – and of the Nazi hangman's noose and the bullets of Nazi firing squads. Hundreds of thousands of Soviet homes are sheltering the war's orphans.

Look at the map. Imagine the tragedy to you and your family if an invader had ravaged America throughout all that shaded territory on our Atlantic seaboard, westward all the way to St. Louis and Tulsa. Because the equivalent of that tragedy has happened to millions of our Soviet allies, Russian War Relief, Inc., asks all Americans to help keep relief ships sailing.”

Wie was toch mevrouw Ramsing, in 1968 op reis in Rusland?

————————-

———————

Een wat oudere dame in Rusland in een vrolijke stemming aan tafel in wat lijkt op een restaurant.  Van een hotel? De brieven in haar hand (de envelop die we kunnen zien doet denken aan Russische luchtpost), heeft ze die zojuist ontvangen? Of gaat ze die zo meteen in de lobby  op de post doen? Dat laatste lijkt waarschijnlijker, want ze is – zo veel is wel duidelijk uit de foto’s hieronder – op reis door Rusland en doet daarbij Moskou, Leningrad en Wolgograd aan. Dat ze tijdens die reis luchtpost zou ontvangen, lijkt me niet waarschijnlijk.

Maar wie is zij? Ik heb geen idee. Ja, de foto’s stammen uit 1968, ik weet haar naam, en dan zou je denken: dan is de rest ook wel te achterhalen. Waar komt ze vandaan? Waarom reisde ze naar de Sovjetunie? Waarom kreeg ze in de persoon van Vsevolod Tarasevitsj één van de bekendste Russische persfotografen met zich mee? Tarasevitsj liet een spoor van zo’n zestig foto’s na, deels in kleur, van zeer wisselende kwaliteit. Ik kwam ze tegen onder de titel Госпожа Рамсинг в СССР (Mevrouw Ramsing in de USSR). Maar wie was nou mevrouw Ramsing?

Ik sloeg aan het zoeken, belandde op de meest uiteenlopende sites, maar van de wat oudere mevrouw Ramsing, zo nadrukkelijk aanwezig op die foto’s van Tarasevitsj, vond ik geen spoor.

 

Bij een aantal foto’s staat de stad vermeld, maar niet bij deze, en ik vraag me af: waar is dit? Het interieur oogt toch volledig niet-Russisch? (Alleen dat bloemstuk al, in 1968.) Ik dacht aanvankelijk dat de mevrouw links aan mevrouw Ramsing was toegevoegd, van Sovjetzijde, als tolk en ‘oppas’, maar uit de foto’s werd me gaandeweg duidelijk dat ook zij buitenlandse is. De secretaresse van mevrouw Ramsing? Iemand van een ambassade? Men nuttigt koffie, gebak en chocolaatjes. Intrigerend vind ik die flessen drank. Uit de linker is gedronken.  

Daar heb je die fles drank weer. Twee keer zelfs. Nou ja, het zal niet dezelfde zijn. Hier is het interieur, zowel links als rechts, wel Russisch. Op de foto rechts zit in het midden de ‘secretaresse’, maar wie die andere mensen zijn? En waarom ging mevrouw Ramsing nu juist bij hen op bezoek?    

Op veel foto’s lijkt mevrouw Ramsing zoekende. Wat is dit hier? Waar ben ik nu beland? Mooi zijn de slofjes waarmee ze in het museum over het parket kan klunen.

Het is wat het is. Mevrouw Ramsing past een jas. Mevrouw Ramsing staat voor een vitrine met sierraden.


In Leningrad had mevrouw Ramsing erge pech met het weer.

Geeft mevrouw Ramsing hier nou een handtekening? Wisten die jongens dan wie zij was? Of stelt ze een paar vragen en schrijft ze de antwoorden op? (Op een andere foto staat de secretaresse ook met een bloknootje en pen in haar hand.) En mevrouw Ramsing stapt op een draagvleugelboot. Ze bezocht Petrodvorets nabij Leningrad en begint hier vermoedelijk aan haar weg terug.


Mevrouw Ramsing in een gang. Mevrouw Ramsing bij een wielerwedstrijd.

Mevrouw Ramsing in de metro. Mevrouw Ramsing loopt dwars door een ceremonie bij de Eeuwige Vlam.

Mevrouw Ramsing loopt door een tulpenveldje. Mevrouw Ramsing op de Mamajev Koergan in Wolgograd..

 

Hier, bij de Hermitage in Leningrad, lijkt mevrouw Ramsing toch deel uit te maken van een groter reisgezelschap. Communisten? Schrijvers? En rechts, wat en waar is dat dan? Die eenvoudige vrouwen met hoofddoek om, gezeten in banken… 

Mevrouw Ramsing neemt afscheid. In haar handen een doos uit een valutawinkel. Maar waar gaat ze heen?

Ja, en nou zal je zien dat er een of andere wijsneus komt die met twee muisklikken de complete doopceel van mevrouw Ramsing opvist …  Nou, we zijn benieuwd.

Carl Zeiss Jena, Soldaat van Oranje en Stalins planetarium

————————

———————-

Het gebeurt niet vaak dat ik op dit weblog met een primeur kom, maar nu heb ik er toch eentje. En niet zo’n kleintje ook! Want u bent natuurlijk, net als iedereen in Nederland, naar de musical Soldaat van Oranje geweest. En u hebt zich daar ook verlustigd aan dat ingenieuze mechanisme waarmee de hele tribune een paar slagen opzij wordt gedraaid. Nou , ik kan u zeggen dat ze dat bij die Oranje-musical niet zelf hebben bedacht: ze hebben dat ideetje gejat van het planetarium in Wolgograd. 

Kijk maar naar dit filmpje. Ik maakte het, terwijl ik luisterde naar de uitleg van de gids, waar ik weinig van begreep. Al pratend zette hij een mechanisme in werking en om me heen kwam de boel in beweging. Boven me verschoof het dak, onder me ging de vloer omlaag, en dat alles werd begeleid door een indrukwekkend geratel. Soldaat van Oranje!, dacht ik meteen, hier hebben ze dat vandaan!


De gids, een aardige jongeman, praatte maar door over lenzen en hemellichamen, maar ik werd  nog erger afgeleid, nu door het plaatje op die telescoop: Carl Zeiss Jena. Mijn geheugen is voor een vrij groot deel gestructureerd langs voetballijnen en ik wist meteen: die hebben tegen Ajax gespeeld, Oost-Duitsland.

Het klopte. En niet alleen die telescoop kwam uit Oost-Duitsland, nee het hele planetarium was indertijd, begin jaren vijftig, met Oost-Duits geld gebouwd; een geschenk van de arbeiders aldaar. Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat een vrij groot aantal van die arbeiders een jaar of tien eerder nog half Rusland in puin hadden geschoten.

Even had ik nog de hoop op een tweede, veel grotere primeur. Was dat indrukwekkende apparaat van de firma Carl Zeiss, die telescoop, misschien oorlogsbuit geweest, meegenomen door het Rode Leger uit het verslagen Duitsland, uit Jena om precies te zijn? En was dat mooie verhaal van dat geschenk misschien bedacht en bedoeld om dat te verdoezelen? Want dat zou toch raar zijn geweest, dat Jena, in het nieuwe Oost-Duitsland, had geholpen om een planetarium te bouwen rond een telescoop die als oorlogsbuit uit het oude Jena in Rusland was beland. 

Ik waagde er een mailtje aan aan de firma Carl Zeiss. Ik vermeed het woord ‘oorlogsbuit’ en vroeg alleen of zij mij konden zeggen wanneer de telescoop van het planetarium in Wolgograd was gemaakt. Ik kreeg een helder antwoord:

“Sehr geehrter Herr Hartman,

ohne Seriennummer ist eine genaue Datierung leider schwierig.
Aus den hier vorhandenen Unterlagen geht hervor, dass die Geräte für das Observatorium in Wolgograd im Dezember 1951 versandfertig waren und im Juni 1952 in Stalingrad angekommen sind.

Ich hoffe, das hilft Ihnen etwas weiter.

Mit freundlichen Grüßen
Frau  Marte Schwabe”

Ik stuurde een vriendelijk bedankje aan Frau Schwabe, waar bij ik onvermeld liet dat ze me van een prachtige primeur had beroofd.

Er kringelde nog een ander vraagje rond: waren er misschien Duitse krijgsgevangenen ingezet bij de bouw van het planetarium? Dat zou kunnen, die werden her en der in de USSR als bouwvakkers gebruikt (door Duitsers gebouwde huizen uit die tijd pik je er zo uit) en de laatste krijgsgevangenen keerden pas in 1955 terug naar huis. Maar over de geschiedenis van het bouwwerk las ik: “Für die Bauarbeiten sammelte man in Jena 1.350.177 Mark, die im Januar 1950 auf dem Konto der eigens eingerichteten Stiftung eingingen. Mehr noch, auch die Baupläne und teilweise Bauarbeiter für das Projekt an der Wolga kamen aus Deutschland ebenso wie – in mehr als 260 Güterwaggons – die gesamte technische Ausrüstung.” (cursivering uiteraard van mij – EH)

 Dat in Stalingrad Duitsers uit Oost-Duitsland zij aan zij met krijgsgevangen uit het Duitsland van voor de deling muurtjes hebben staan metselen, lijkt me niet erg waarschijnlijk.

En dan Stalin – die kan hier niet onvermeld blijven. Dat hele planetarium in Wolgograd was namelijk bedoeld als cadeau van de Oost-Duitse arbeiders voor diens 70ste verjaardag. (Voor diezelfde verjaardag kreeg Stalin van de C.P.N.-afdeling in het Friese Houtigehage een paar klompen, te bezichtigen in het Stalinmuseum in Gori.) De partijleider heeft de opening van zijn cadeau niet meer mogen meemaken; hij overleed in 1953. Hij is wel nog nadrukkelijk aanwezig in de hal ervan.

De jongeman die mij alles had verteld over de telescoop, vertelde ook nog dat Stalins ingelijste beeltenis begin jaren zestig was weggestuukt en in 1992 weer tevoorschijn was gehaald. Voor die laatste handeling gebruikte hij een prachtig werkwoord, een met een prefix uitgebreide vorm van штукатурить, die ik meteen had moeten opschrijven, want nu ben ik hem vergeten. De hele hal en entree zijn trouwens prachtig, voor mij minstens zo boeiend als die telescoop met dat Jena-plaatje. Wie een zwak heeft voor Sovjet-kunst en -vormgeving uit de jaren vijftig moet echt naar het planetarium van Wolgograd.

De C tussen de lampen op de laatste foto verwijst naar Stalin, het getal 70 naar zijn verjaardag. Het beeld boven op de koepel hieronder was het laatste werk van Vera Moechina.

Foto: A. Savin, Creative Commons

De Madonna van Stalingrad is in goede Indonesische handen

——————

Laurentius Lemdel

——————-

Zondagmorgen half tien, Wolgograd. Het is al warm, heel warm. Het is mijn laatste dag in de stad, aan het eind van de middag vertrek ik met de boot richting Astrachan. Ik loop over de Communistische straat, in het centrum, naar de Praagse straat, naar de katholieke kerk aldaar, en ben een beetje boos op mezelf, want bijna was ik haar vergeten: de Madonna van Stalingrad.

De Madonna van Stalingrad in Berlijn

Een dag eerder was ik haar verhaal weer tegengekomen, het verhaal dat ik nota bene zelf een kleine tien jaar geleden op dit weblog had verteld: van de Madonna, getekend door een Duitse priester/arts in december 1942, speciaal voor Kerstmis, tijdens de Slag om Stalingrad. De tekening belandde nog in Duitsland, Kurt Reuber, die de tekening maakte, niet meer. Hij overleed in 1944 in een krijgsgevangenenkamp in Jelaboega. De Madonna van Stalingrad hangt sinds 1983 in de Berlijnse Gedächtniskirche.

Een foto van de begraafplaats in Jelaboega en van Kurt Reuber kwam ik tegen in het Museum Herinnering, in het centrum van Wolgograd (een klein, behapbaar filiaal van het grote Museum-Panorama). En het schoot me te binnen: een kopie van Reubers Madonna hangt hier in de katholieke kerk! Die werd in 1992 aan de kerk geschonken als symbool van verzoening. Daar moet je nog wel naartoe! Er was gelukkig nog tijd en de volgende dag was een zondag, dat kwam mooi uit.      

Om 11.00 uur zou de dienst beginnen, had ik op de site van de kerk gezien. Als ik nou een beetje vroeg ben, dan kan ik rustig rondkijken zonder de kerkgangers te storen, zo was het plan – en dat pakte goed uit. De kerk was al open. Er zat iemand te bidden en een vrouw was bezig om bloemstukken voor het altaar te zetten. En ja, daar hing ze, achter dat altaar: de Madonna van Stalingrad… In kleur, en dat verraste me, want ik kende alleen de originele tekening, en die was gemaakt met houtskool. Ik ging achterin op een bankje zitten, tegen de zijmuur, en probeerde me te verplaatsen in Kurt Reuber en in de omstandigheden waarin hij had zitten tekenen. “LICHT, LEBEN, LIEBE”, had hij naast zijn Madonna geschreven. Dat waren nou niet precies de dingen waarmee de Duitsers naar Stalingrad waren opgetrokken. 


Tussen de kerkbanken door kwam een vrouw op me af. Was ik hier voor het eerst?, vroeg ze. Ze vertelde over de geschiedenis van de kerk, hoe die zwaar had geleden in het Sovjetijdperk en hoe het gebouw in de jaren negentig met hulp uit onder meer Duitsland en Oostenrijk weer helemaal was opgeknapt. Terwijl ze dat vertelde, zag ik een donkere man binnenkomen met een kerkgewaad onder de arm. De priester, begreep ik. Uit Afrika, concludeerde ik meteen. Dat was geen onlogische gedachte, maar ik had het mis. Hij kwam uit Indonesië, zei de vrouw. “Komt u maar mee, hoor, dan stel ik u even aan elkaar voor.”

Laurentius Lemdel heette hij, en wat een aardige man! Eind jaren negentig was hij naar Rusland gekomen. In Moskou had hij Russisch geleerd, in Vologda had hij gediend en sinds 2013 was hij verbonden aan de katholieke kerk van Wolgograd, waar hij woonde in een flatje aan de overkant van de straat. Een uitgebreid gesprek zat er niet in, zo kort voor de dienst. Wilde ik die misschien bijwonen? Ik was van harte welkom. Ik sloeg de uitnodiging af en daar heb ik spijt van. De kans dat ik ooit nog een kerkdienst zal bijwonen met zicht op de Madonna van Stalingrad is niet zo groot.

Een toelichting hangt in het halletje van de kerk

De katholieke kerk diende in de Sovjettijd onder meer als onderkomen voor de club van spoorwegpersoneel. Bron.

De kerk nu. Bron.