—————————-
Astrachan, Dogadin Museum, 2019. (Foto: Egbert Hartman)
———————
Het is even wennen: een boek waarin wordt onderstreept dat Rusland in vorige eeuwen een aantal keren voor lag op het Westen op gebieden als staatsinrichting, promotie van verlichtingsdenken, onderwijs, vrouwenemancipatie en inperking van de rol van de kerk. Slavist en cultuurhistoricus Sjeng Scheijen doet het in zijn boek “Een ander Rusland. Bouwstenen voor een vreedzaam Europa ná Poetin.” Het levert een boeiende bijdrage op aan de discussie over de toekomst van Rusland: wordt het ooit nog wat met dat land? Een vraag die nauwelijks nog gesteld wordt, of beter gezegd: die zelden nog een positief antwoord krijgt.
Scheijen roeit met stevige halen bijna verwoed tegen de stroom in. Hij komt met aanknopingspunten die volgens hem enig zicht bieden op een betere toekomst voor het land, dat nu gebukt gaat onder het bewind van een, in zijn woorden, “bejaarde puntenslijper” gedreven door een “medogenloze grootheidswaan”. Voor die aanknopingspunten moeten we dan wel teruggaan in de geschiedenis.
Een wijdverbreide opvatting luidt: Rusland kent geen ‘civil society’ als sturende of remmende invloed op de centrale staatsmacht. Een misvatting, aldus Scheijen. In het verleden, zowel onder de tsaren als onder de communisten, was die civil society er wel degelijk en ook nu laat zij, al is het met een bijna verstikte stem, nog van zich horen. Veel aandacht besteedt Scheijen aan de rol van de vrouw. Bij het werk aan zijn Diagilhev-biografie en zijn boek over de Russische avantgardisten viel hem de grote invloed op van vrouwen in de kunstwereld, als initiators, financiers en organisatoren, kortom: als wegbereiders. Die rol konden zij spelen, doordat vrouwen in het Russische keizerrijk een opmerkelijke rechtspositie hadden, vooral als het ging om hun financiële onafhankelijkheid. Vrouwen waren zakelijk zo succesvol dat in 1861, aldus Scheijen, een derde van het particuliere grondbezit gecontroleerd werd door vrouwen. (Hun Nederlandse zusters waren tot 1957 ‘handelingsonbekwaam’.)
Opvallend zijn ook de cijfers van het vrouwenonderwijs. Vrouwengymnasia schoten in de tweede helft van de 19de eeuw her en der in het keizerrijk als paddenstoelen uit de grond. Terwijl in Nederland in 1893 64 meisjes op een gymnasium zaten en 342 meisjes op een hbs, telde alleen al het meisjesgymnasium in Tasjkent (de huidige hoofdstad van Oezbekistan) rond 1900 zeshonderd leerlingen. Op zich is dat cijfer al opmerkelijk, maar waar het Scheijen vooral om gaat is dat die scholen in Rusland de vruchten waren van particulier initiatief, van burgerlijk engagement en dus van een civil society.
Scheijen komt met meer voorbeelden om aan te tonen dat de Russische maatschappij het potentieel heeft om te veranderen, dat het een maatschappij kan zijn waarin minderheden coalities kunnen vormen om gedeelde belangen na te streven. De gedachte dat Rusland eeuwig vast heeft gezeten en ook vast zal blijven zitten onder een despotische molensteen is gemakzuchtig en – ook voor Europa – contraproductief, zeker wanneer die gedachte net zo gemakzuchtig wordt uitgesmeerd over de gehele Slavische wereld.
Ook na de omwenteling van 1917 waren er te midden van economische ontreddering nog volop culturele en wetenschappelijke ontwikkelingen die getuigden van een groot humanistisch en intellectueel potentieel. Na de verpletterende misdaden onder Stalin, kwam dat potentieel weer enigszins aan het licht in de jaren zestig en zeventig, waarbij Scheijen overigens het naar mijn idee meest aansprekende voorbeeld onvermeld laat: de coalitie tussen natuurbeschermers, wetenschappers en schrijvers die samen streden tegen het onzalige plan om de loop van een aantal Siberische rivieren ingrijpend te verleggen.
Kazan, 2018. (Foto: Egbert Hartman)
In de huidige tijd aanknopingspunten vinden voor een beter Rusland is lastig. Scheijen laat er ook geen misverstand over bestaan dat onze prioriteiten bij Oekraïne moeten liggen. Zolang Moskou daar dood en verderf zaait, valt er over enig herstel van bijvoorbeeld culturele of wetenschappelijke relaties niet te praten, zoals Scheijen ten overvloede onderstreepte tijdens de presentatie van zijn boek in Amsterdam. Met een concreet scenario voor de toekomst komt hij niet, wat de ondertitel van zijn boek: “Bouwstenen voor een vreedzaam Europa ná Poetin” iets te ronkend maakt. Het is vooral een hoopvolle blik op het verleden, waaruit enige hoop mag worden geput voor de toekomst. Zijn boek is een prima, informatieve aanzet voor een discussie over de vraag hoe wij ons na Poetin dienen te verhouden tot die grote buurman in het oosten, waarbij we oog dienen te hebben voor de in potentie culturele en intellectuele heterogeniteit van de Russische samenleving.
————————
Kazan, 2018. (Foto: Egbert Hartman)